Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten
Verder met
‘De zwerveling
Eenzaam staarde ik uit over Afrika’s dorrende vlakten;
van de Olympos, woest, regende vuur naar omlaag,
niet veel minder hardhandig dan toen, ’t gebergte met bliksems
klievend, eertijds de god hoogten en diepten hier schiep.
Maar aan de toppen ontspringt geen welig, frisgroen geboomte,
dat zich heerlijk omhoog heft in de heldere lucht.
Onbekranst is hun voorhoofd en nauwlijks een murmelend beekje
kennen zij, zelden bereikt water van bronnen het dal.
Nergens een kudde, aan kabblende spreng des middags verpozend,
nergens een dak dat gastvrij boven de bomen uitziet.
- Onder de struiken, zonder gezang, zat een ernstige vogel,
’t ooievaarsvolk op de trek vloog echter haastig voorbij.
Toen, niet om water, Natuur, heb in de woestijn ik gebeden,
water bewaarde voor mij trouw de vrome kameel.
Ach, om der hoven lied bad ik u, om de gaarden mijns vaders,
door de vogels van ver eensklaps herinnerd aan thuis.
Maar gij antwoordde mij: ook hier regeren de goden,
groot is hun maat, maar de mens meet te graag met de span.’
(Bladzijde 175) Dit is gedicht 43. Morgen verder met dit gedicht ‘De
zwerveling’.