Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’ vertaald
door Ad den Besten.
Verder met
‘De zwerveling
Nu komt het hert uit het woud en daalt de zon uit de wolken,
hoog in de lichte lucht speurt de valk naar zijn prooi.
Maar beneden in ’t dal, waar de bloemen aan bronnen zich laven,
strekt behaaglijk ’t gehucht over de weiden zich uit.
Stil is het hier. Ver ruist de altijd bedrijvige molen,
maar reeds meldt mij de klok ’t naderend eind van de dag.
Liefelijk klinkt het wetten der zeis en de stem van de landman,
die, thuiskomend, de stier gaarne zijn gang wat laat gaan,
lieflijk het lied van de moeder, ginds in het gras met haar zoontje,
kijkensmoe sliep het in; reeds zijn de wolken alreeds
en aan de blinkende plas, waar ’t groen van de bomgaard de open
hofpoort omrankt en het licht goudglanzend speelt in het raam,
daar ontvangt mij het huis en de tuin met zijn heimelijk donker,
waar met de planten tesaam eenmaal ik opgroeien mocht,
waar ik, vrij of ik vleugels had, speeld’ in de luchtige takken
of naar het trouwe blauw keek uit de bovenste kruin.
Trouw als vanouds zijt ook gij mij, trouw zelfs mij vluchtling gebleven,
vriendelijk neemt ge mij weer, hemel van ’t vaderland, op.’
(Bladzijde 177) Dit is gedicht 43. Morgen verder met dit gedicht ‘De
zwerveling’.