Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De zwerveling
Vader en moeder? en zo hier nog vrienden leven, zij wonnen
andere wijsheid dan ik, zij zijn de mijnen niet meer.
Komen zal ik en noemen de oude namen der liefde,
aanroepen zal ik hun hart, of het nog slaat gelijk toen.
Stil echter zullen zij zijn. Zo handelt in menige dingen,
bindend en scheidend, de tijd: dood ben ik hun, zijn zij mij.
En zo ben ik alleen. Gij echter, boven de wolken,
Vader des vaderlands! machtige Aether! en gij
aarde en licht! gij enige drie, in liefde regerend,
eeuwige goden, nooit breken mijn banden met u.
Uitgegaan immers van u, ging ik met u waar ik ook heenging,
vreugdeschenkenden, u breng ik ervarener weer.
Daarom reik mijn dan nu tot boven aan toe, van de warme
bergen des Rijns, gevuld – reik mij de beker vol wijn!
Laat mij, goden u toedrinken, drinken ook op de gedacht’nis,
Zeevaarders, helden, van u – maar op de uwe vooral,
ouders en vrienden, opdat ik ’t leed en de moeite vergete
heden en morgen en zo eindelijk thuis moge zijn.’
(Bladzijde 179) Dit is gedicht 43. Morgen verder met ‘De archipelagos’.