Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De Archipelagos
Keren de kraanvogels tot u terug, en zoeken de schepen
een voor een weer de weg naar uw oevers? omademen goede
winden uw gekalmeerde waatren en zonnen dolfijnen,
uit de diepte gelokt, in het nieuwe licht nu hun ruggen?
Bloeit Ionië weer? is het tijd? want steeds in de lente,
als het hart der levenden zich vernieuwt, als de eerste
liefde ontwaakt en de mens zich gouden tijden herinnert,
kom ik, o oude! tot u om u in uw stilte te groeten.
Steeds nog, geweldige! leeft gij voort en rust ge als eertijds
in de schaduw der bergen; met jongelingsarmen omvangt gij
nog uw liefelijke land en dat van uw dochters, o Vader!
Geen van uw bloeiende eilanden ging, niet één nog verloren:
Kreta staat nog en Salamis groent, door laurieren omschemerd;
heerlijk, gelijk in een stralenkrans bloeiend, heft bij zonsopgang
Delos haar geestdriftige hoofd, en Tenos en Chios
staan vol purperen vruchten, de drank der Cypriërs stroomt van
dronken heuvels terneer en hoog van Kalauria vallen
zilveren beken, als eens, in de oude waatren des Vaders.’
(Bladzijde 181) Dit is gedicht 44. Morgen verder met dit gedicht ‘De
Archpelagos’.