Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De Archipelagos
Echter verstrikt in de droom, door ’t lied van de dag hem gezongen,
staat met rollende ogen de koning; dwaas-lachend om ’t einde,
dreigt hij en smeekt en jubelt en zendt als bliksems zijn boden.
Doch hij zendt ze vergeefs, geen enkele keert tot hem weder.
Bloedende boden, gevallen strijders en barstende schepen,
talloos, werpen de wreeksters hem, de dondrende golven
voor zijn troon, waar hij zit aan de bevende oever, de arme.
Enkel de vlucht ziend en meegesleurd in de vluchtende scharen,
haast hij zich heen, de god drijft hem voort, zijn stuurloze vloot jaagt
over de waatren de god, die spottend eindlijk het ijdel
smeedwerk kapotsloeg van hem, zo zwak in zijn dreigende harnas.’
(Bladzijde 187) Dit is gedicht 44. Morgen verder met dit gedicht.