Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De Archipelagos
Nochtans omvangt ook hier de Moederaarde, de trouwe,
nog haar edele volk en onder de heilige hemel
rusten zij zacht, als, gelijk in hun jeugd zo teder, de koeltjes
suizelen rond hun slaap en door de platanen Ilissos
zoet tot hen over-ruist en, nieuwe dagen verkondend,
nieuwe daden ook wekkend, des nachts de stem van de Zeegod
klinkt van ver en gelukkige dromen zijn liev’lingen meedeelt.
Reeds ontspruiten ook bloemen en bloeien al bijna, goudglanzend,
op het vertreden veld; door eerbiedige handen gekoesterd,
groent de olijfboom weer en in de Kolonische weiden
zoeken en vinden Athenes paarden hun voedsel in vrede.
Moeder Aarde ten dank en de god der golven ter ere
bloeit nu de stad weer op, zo heerlijk als ’t stelsel der sterren,
vastgegroeid, het werk van de genius zelf, want der liefde
banden schept hij zich gaarne zó, – zo houdt in gestalten
door hemzelve gevormd hij zich jong tot in lengte van dagen.’
(Bladzijde 189) Dit is gedicht 44. Morgen verder met dit gedicht.