Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Stuttgart
Echter gij groteren, ook, gij vreugdevollen, die altoos
leeft en regeert, herkend, of, geweldiger nog,
in de heilige nacht, uw scheppende werk doend, alléén heerst
en almachtig tot u optrekt een huiverend volk,
tot weer de jonglingen zich de vaadren daarboven herinn’ren,
6
englen des vaderlands! gij, wie het oog, hoe sterk het ook zijn mag,
niet kan verdragen en die door de knieën doet gaan
alwie geen vriend heeft tot steun en geen dierbaren om de
zware, kostbare last saam te dragen met hem, –
hebt, o goedgunstigen, dank voor de vriend, hebt dank voor die andren,
die mijn enig bezit onder de sterflijken zijn!’
(Bladzijde 201) Dit is gedicht 45. Morgen verder met dit gedicht.