Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Zoals wanneer des zondags…
Vraagt gij naar hen? hun geest waait in het lied,
als ’t aan de zon des daags en de warme aard’
ontspruit en onweders, die in de lucht, en andre,
die langer voorbereid in diepten des tijds,
en veelbeteeknender en verstaanbaarder ook
hun weg gaan tussen hemel en aard en onder de volken:
gedachten van d’algemene geest,
verstillend in de ziel van de dichter,
opdat zij, snelgetroffen, sinds lang bekend
met het oneindige, beeft van herinnering
en, door de heil’ge straal gewekt, in haar nu
de vrucht, in liefde geboren, der goden en mensen werk,
het gezang, van beiden getuigend, rijpen mag.
Zo viel, naar dichters zeggen, toen zij zichtbaar
de god begeerde te zien, diens bliksem op Semeles huis
en de godlijkgetroffene baarde
de vrucht van het onweer, de heilige Bacchus.’
(Bladzijde 209) Dit is gedicht 48. Morgen verder met dit gedicht ‘Zoals wanneer
des zondags…’.