Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Zoals wanneer des zondags..
En daarom drinken van hemels vuur sindsdien
der aarde zonen zonder gevaar.
Ons echter past het, onder ’t goddelijk onweer
te staan met het hoofd ontbloot, gij dichters!
des Vaders straal, hemzelf, met eigen hand
te vatten en het volk, in ’t lied
gehuld, de hemelse gave te reiken.
Want zijn wij rein van hart slechts,
als kindren zijn, en schuldeloos onze handen,
des Vaders straal, de reine, verzengt het niet
en diepgeschokt, het leed van de sterkere
mee-lijdend, blijft in zijn steilneerstortende stormen,
wanneer hij nadert, de god, standvastig het hart.
Maar wee mij! als
Wee mij!
En zeg ik ook,
hier ben ik om de hemelsen t’ aanschouwen,
zo werpen zij, zij zelf, diep onder de levenden
de valse priester, in ’t donker, dat ik
het waarschuwend lied voor de leerzame zingen.
Daar’
(Bladzijde 209-211) Dit is gedicht 48. Morgen verder met ‘Thuiskomst’.