Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘Voor zijn tijdgenoten was de Klassieke Oudheid niet meer dan een onderdeel van
hun algemene ontwikkeling.
Voor Hölderlin werd ze een religie.
Sinds Winckelman was de Klassieke Oudheid in de mode; ze werd filologisch
nauwgezet onderzocht, Herder
had haar een belangrijke plaats in de geschiedenis van de mensheid toegedicht; ze
bepaalde de stijl in de archi-
tectuur en de toneelkunst; bij Wilhelm von Humboldt werd ze een opvoedingsideaal,
en Goethe ontwikkelde van
daaruit voor het theater in Weimar zijn klassieke dramaturgie; romantici speelden
met de klassieke filosofie en
mythologie hun intelligente spel – het was voor hen niets minder dan levende
poëzie. Novalis roemde de ‘vivificerende’
kracht van de klassieken. Wilhelm Heinse, voor wie de algehele geestdrift voor
Griekenland gewoon te preuts was,
benadrukte het erotische element – uitdrukkelijk tegen Winckelmanns ‘edele
eenvoud en stille grootheid’ in. Heinses
vrijmoedige roman ‘Ardinghello und die glückseligen Inseln’ werd in die
dagen een schandaal vanwege de talrijke
naaktscenes en de wulpse gesprekken, en werd juist daarom veel gelezen.’
(Bladzijde 63) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.