Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 10
‘Hyperion bekent zijn geliefde: ‘Ik heb de goden en de mensen niet meer
nodig. Ik weet dat de hemel is uitgestorven,
ontvolkt, en de aarde, die ooit overstroomde van mooi menselijk leven is schier
een mierenhoop geworden. Maar er
is nog een plek waar de oude hemel en de oude aarde me toelacht. Want alle goden
van de hemel en alle goddelijke
mensen op aarde vergeet ik in jou’ (MA I, 691).
Diotima wijst dat van de hand. Hyperion mag zich niet op een ‘zalig
eiland’ terugtrekken, terwijl ‘de wereld’ buiten
‘schipbreuk lijdt’ (id.). Hij moet iets doen, niet alleen maar genieten, hij
heeft een verantwoordelijkheid: ‘Me dunkt dat
je voor hogere dingen geboren bent’, zegt zij tegen hem (id.). Daarom brengt ze
hem naar Athene, zodat hij daar zal
begrijpen dat er nog een heel andere schoonheid bestaat dan die van haar.
Schoonheid is ook de volmaaktheid van
een maatschappelijke, politieke en culturele orde, wanneer dus, zoals Plato in
zijn ‘Politeia’ beschrijft, de samenleving
als één welgevormd, organisch, uiterst harmonieus lichaam is gebouwd. Daarom is
schoonheid het hoogste, want daar-
in verzamelen zich alle krachten: politiek, religie en filosofie zijn dienstbaar
aan haar, en het is de poëzie die een vermoe-
den kan geven van zulk een welslagen en die daartoe aanspoort.’
(Bladzijde 147-148) Morgen verder met dit hoofdstuk 10.