Stefan Hertmans over Ernst Herbeck. Vervolg. ‘Ja, Alexander is naar huis, dat is duidelijk. Maar als ik zijn gedichten lees, dan wil ik graag naar buiten, om met hem mee te lopen over zo’n onnozel paadje achter de kliniek, ver van alles en iedereen. Op een paadje dat naar nergens leidt. En om, in de woorden van Lenz, te luisteren naar de stem van de stilte die op de horizon schreeuwt. Ik neem aan dat Alexander dat al even vervelend gevonden zou hebben als al die psychiaters met hun vragen. Sommige mensen zijn het sterkst als ze alleen zijn, en dat is hun noodlot. Ze zijn geboren om nooit hun plaats te vinden, ze zitten in hun leven gevangen, opgesloten als een embleem, en daardoor zijn ze gedoemd om eeuwig te zwerven, om nooit thuis te komen behalve in een definitief zwijgen. Alexander was zo iemand. Hij bevond zich in een situatie die hem verwant maakte aan de grote outcast van de taal en de poëzie, Paul Celan. En net zoals Celan is Ernst Herbeck een indrukwekkende dichter omwille van alles wat hij niet gezegd kreeg en toch bijna lijfelijk voelbaar maakte in zijn gedichten.'(bladzijde 273) Dit was Stefan Hertmans over Ernst Herbeck. Heel goed. Ik wilde verdergaan met Celan, maar gisteren vond ik een Raster over ‘Zwijgen’ met daarin ‘Archieven van het zwijgen’. Daarin een aantal gedichten van Herbeck, die ga ik zeker citeren maar daar voor een prachtige tekst van Gerhard Roth ‘Het huis van de slapende rede’. Het verhaal geeft een blik in de inrichting Gugging waar Herbeck jaren heeft gezeten. Hij heeft Herbeck ook ontmoet. Ik denk dat ik dat hier ook helemaal wil overschrijven. Het is uiteindelijk een hommage. En wat voor een.(Raster 84, 1999)