met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Als hij die andere en diepere openheid voor de dingen had onderzocht,die de secundaire kwaliteiten ons schenken,met name de kleur,aangezien er geen geordende of projectieve betrekking tussen deze en de ware eigenschappen van de dingen bestaat en hun boodschap toch door ons wordt begrepen,dan zou hij voor het probleem hebben gestaan van een universaliteit en een openheid voor de dingen zonder concepten,dan zou hij gedwongen zijn geweest te onderzoeken hoe dit onduidelijke gewemel van de kleuren ons dingen, bossen,stormen en ten slotte de wereld kan tonen,en dan was hij misschien gedwongen het perspectief als bijzonder geval op te nemen in het geheel van een breder ontologisch vermogen. Maar het spreekt voor hem vanzelf dat de kleur versiersel,inkleuring is,dat alle kracht van de schilderkunst berust op die van de tekening,en die van de tekening op de geordende betrekking die er bestaat tussen haar en de ruimte op zich,zoals de perspectivische projectie dit leert. De bekende uitspraak van Pascal over de ijdelheid van de schilderkunst die ons aan beelden hecht waarvan het origineel ons niet raakt,is een cartesiaans gezegde. Voor Descartes is het evident dat men slechts bestaande dingen kan schilderen,dat hun bestaan het uitgebreid-zijn is,en dat de tekening de schilderkunst mogelijk maakt doordat ze de weergave van de uitgebreidheid mogelijk maakt.'(bladzijde 34-35 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. En nu Cantos 4 van Ezra Pound, vertaald door Rein Bloem. ‘Paleis in walmend licht,/ Troje nog maar een puinhoop,rokend aan de grens,/ ANAXIFORMINGES! Aurunculeia!/ Luister. Cadmus van de Gouden Boeg!/ De zilveren spiegels vangen de fonkelende stenen,en vlammen,/ Dageraad,als wij ontwaken,drijft in het groen-koude licht;/ Dauwwaas wist,in het gras,de dansende bleke enkels,/ Bons,bons,gons,plof,in het doffe mos/ onder de appelbomen,/ Choros nympharum,bokspoot,om beurten met de bleke voet;/ Opstand van blauw-doorschoten water,groen-goud ondiep,/ Een zwarte haan kraait in het zeeschuim;/// En bij de generfde,gekerfde voet van het bed,/ klauw-voet en leeuwen kop,een oude man/ Die spreekt op lage dreun…:/ Ityn!/ Et ter flebiliter,Itys,Ityn!/ En zij liep naar het venster en wierp zich naar beneden,/ ‘Onderwijl,terwijl de zwaluwen krijsten:/ Ityn!/ ”t Is Cabestan’s hart in de dis.”/ ”t Is Cabestan’s hart in de dis?’/ ‘Geen nieuw gerecht verandert dit.’/ En zij liep naar het venster,/ het smalle, witte stenen kozijn’ (bladzijde 33 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’, vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.