met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Voor onze filosofie blijft slechts over de verkenning van de actuele wereld op zich te nemen. We zijn een uit ziel en lichaam samengesteld geheel,dus moet er ook een denken van zijn:aan dit besef van positie en situatie ontleent Descartes wat hij erover zegt,of wat hij soms over de aanwezigheid van het lichaam ’tegenover de ziel’ of over de aanwezigheid van de uitwendige wereld ‘aan het uiteinde’ van onze handen zegt. Hier is het lichaam niet langer middel van het zien en tasten,maar hun beheerder. Onze organen zijn geen instrumenten,maar omgekeerd zijn onze instrumenten juist toegevoegde organen. De ruimte is niet meer die waarvan de ‘Dioptrique’ spreekt,een netwerk van relaties tussen objecten,zoals een derde getuige van mijn zien haar zou waarnemen,of een meetkundige die haar reconstrueert en overziet. Het is een ruimte die vanuit mij als punt of nulpunt van de ruimtelijkheid wordt beschouwd. Ik zie haar niet volgens haar uitwendige omhulsel,maar ik leef haar vanbinnen,ik ben erin omvat. Tenslotte is de wereld om mij heen,niet vóór mij.Het licht wordt weer ontdekt als een werking op afstand en niet meer gereduceerd tot een werking door contact,met andere woorden zoals het kan zijn voor degenen die niet door het licht zien.’ (bladzijde 42-43 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Nu verder met Cantos 8 van Ezra Pound. ‘Venetië heeft mij weer aangenomen/ Tegen 700 per maand, fiorini di Camera/ Voor 200 man paarde- en 400 man voetvolk,/ En het water komt met bakken uit de hemel,/ We hebben een nieuwe schans moeten graven./ Over drie of vier dagen/ Zal ik proberen de artillerie op te stellen./// Onder pluimen,met snippers,gekleurde konfetti/ Die van balkons naar omlaag wolkt,/ De vlaggen uit ramen ontplooid,/ met bladeren en twijgen getooid,/ Tapijten van balustraden gehangen;vanuit het stof,/ Met fazantenstaarten rechtop in het voorhaar gestoken,/ rijden op een rij de kleine witte paarden/ Met twaalf meisjes voorbij,groen satijn in de uitstaande rokken./ Onder het baldakijn,met zwaar zilverborduursel,/ Bianca Visconti en Sforza,/ De boerenzoon,de hertogin;/ Naar Rimini en de oorlogen zuidwaarts,/ Boten op het zand getrokken,rood-oranje zeilen in de monding van de kreek,/ Een tweedaags plezier,vooral vissen,la pesca/ Di cui,waarmee hij,Francesco,godeva molto./ Naar de zuidelijke oorlog/ Waar hij toen een voorbeeldig pak slaag kreeg./ En de griekse keizer was in Florence/ (omdat Ferrara door pest werd geplaagd)/ En met hem Gemisthus Plethon/ Die praatte over de oorlog om Delphi’s tempel,/ En over POSEIDON,cocret Allgemeine,/ En die vertelde hoe Plato naar Dionysius van Syracuse ging/ Omdat hij had opgemerkt dat tirannen/ Zeer voortvarend waren in alles wat zij ter hand namen,’ (bladzijde 55 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.