met het essay van Birgit Mara Kaiser ‘Zintuiglijk denken en het vraagstuk van de esthetica’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Hij concludeert dat ‘naarmate de reflectie in de organische wereld donkerder en zwakker wordt,de gratie zich altijd stralender en nadrukkelijker aftekent'(Kleist 2001a: 345). Kleist brengt hier een probleem onder de aandacht – en niet onbelangrijk:in de vorm van een literair essay – dat meestal het ‘je ne sais quoi'(het ‘ik weet niet wat’) van de kunst wordt genoemd. Wanneer de jongen de doorn verwijdert zonder over zijn verschijning na te denken,evenaart zijn pose de bevalligheid van het beeld,die zowel hij als Herr … waarneemt. Zodra hij echter doelbewust het effect tracht te reproduceren,blijkt dat niet mogelijk te zijn. In een beroemde passage uit ‘Discours de la métaphysique'(1686) drukt Gottfried Wilhelm Leibniz soortgelijke gedachten uit:zonder enige aarzeling zeggen wij dat een kunstwerk ons bevalt omdat het een bepaald ‘je ne sais quoi’ heeft(of dat het ons tegenstaat omdat het ‘je ne sais quoi’ ontbreekt)(Leibniz 1961:41). Wat Leibniz met zijn uitdrukking ‘je ne sais quoi’ benadrukt is het feit dat we niet in staat zijn om exact uiteen te zetten welke onderdelen van het kunstwerk aan zijn uitwerking bijdragen,of die nu aangenaam of afstotelijk zijn. Om die reden – aangezien we er niet in slagen om de afzonderlijke elementen van het kunstwerk op te sommen en we het als een geheel waarnemen – nemen we het,in de woorden van Leibniz,op een ‘verwarde’ manier waar:we kunnen de elementen van het kunstwerk niet onderscheiden of benoemen. Niettemin draagt een dergelijk ‘verward’ idee het effect van het geheel duidelijk over(Leibniz 1961: 41 paragraaf 34) – hetzij bevallig dan wel afstotelijk. In ‘Over het marionettentheater’ drukt Kleist met eigen literaire middelen een soortgelijke gedachte uit. De tekst brengt zelfs het effect teweeg dat het bespreekt:wie het essay leest,zal een ‘helder-verwarde’ indruk van het geheel krijgen zonder exact de elementen van het essay te kunnen benoemen die de algemene strekking ondersteunen,aangezien de afzonderlijke voorbeelden en anekdotes waaruit het bestaat op zichzelf gezien niet al te overtuigend zijn. Op deze manier beseffen we dat Kleists literaire essay een probleem aanpakt:waarom is de jongen niet in staat om(doel)bewust zijn fraaie pose te herhalen? Wat is het verband tussen schoonheid en reflexiviteit en wat zijn de specifiek literaire manieren om die vraag te behandelen?'(bladzijde 118) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘Hij vervluchtigt als hij niet vertelt. Welk een macht van het gesproken woord,van het eigen gesproken woord,op hemzelf!'(blz. 161) ‘Heel weinig gedachten in een leven,hun voortdurende terugkeer,alsof ze nieuw waren en toch vertrouwd,in tijd gewikkeld als in bladeren.'(blz. 162) ‘Kraanvogels op de vlucht,zoals zij letters vormen.(Hyginus)'(blz. 162) ‘Een land,waar de mensen op hun hoofd lopen als ze boos zijn.'(blz. 162) ‘Iemand op leeftijd probeert te schatten wat hij door te spreken heeft aangericht.'(blz. 162) ‘Een samenleving,waarin alle woorden die gesproken werden,bewaard blijven,maar zonder dat men er toegang toe heeft. Van tijd tot tijd,niet te bepalen,gaat hun behuizing open en zij storten zich onstuitbaar uit over hun spreker.'(blz. 162) Wordt vervolgd.