met het essay van Henk Oosterling ‘De bestaansesthetica van Michel Foucault’ ondertitel ‘Leven als een medium’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘In dit werk over het panopticum treedt een nieuw medium op de voorgrond:de architectuur als een door macht bezette ruimte,een volume of ‘body’,waarin het gedrag van mensen wordt afgebakend en genormaliseerd. Kijken en bekeken worden,dat blijft de politiek-esthetische inzet. Manet komt in de periode na 1975 nog slechts incidenteel in interviews ter sprake. Toch blijft diens werk Foucault tot aan zijn laatste colleges in 1984 boeien. Onderwerp van deze colleges zijn klassiek-Griekse en hellenistische zelfpraktijken waarin de schepping van een waarachtige levensstijl in verband wordt gebracht met de antiek-cynische levenshouding van Diogenes van Sinope,de hondse(kynos) filosoof. Anders dan het passieve,onverschillige moderne cynisme wordt in dit antieke ‘kynisme’ actief met grenzen van de macht gespeeld in een basale,materiële vrijheidspraktijk. Zo leeft Diogenes op straat. Als zijn bewonderaar Alexander de Grote hem voorstelt te vragen wat zijn hart begeert,vraagt Diogenes hem een stapje opzij te doen,zodat hij weer in de zon kan zitten. Diogenes spreekt ten overstaan van de machtigste man van de toenmalige wereld vrijmoedig (parrhesia)zijn geleefde waarheid uit. Bestaansesthetica: een leven als kunstwerk Foucaults bestaanesthetica ontvouwt zich binnen de driehoek politiek,kunst en filosofie. Zijn politiek-esthetische analyse van het antieke kynisme,de nietzscheaanse-bataillaanse inspiratie en jeugdige begeestering voor de seriële muziek van Boulez zijn hierbinnen indirect met elkaar verbonden. In zijn bestaansesthetica is er eigenlijk sprake van een micropolitiek ‘Gesamtkunstwerk’. Die lijn openbaart zich in zijn bemoeienis met Wagner. In 1980 wordt Foucault door Boulez in Bayreuth uitgenodigd,waar deze de honderdste uitvoering van Wagners ‘Der Ring des Nibelungen’ dirigeert. Foucault is muzikaal én filosofisch geïnteresseerd,want net als Schopenhauer en Nietzsche ‘is Wagner een van de weinigen die het probleem van het subject in niet-cartesiaanse termen heeft gesteld'(Foucault 1994c: 592, vert. auteur). Foucaults afkeer van het cartesiaanse dualisme van lichaam en geest doordesemt zijn hele oeuvre,van zijn dissertatie tot aan zijn laatste colleges. Descartes maakt namelijk de materialiteit van lichamen (res extensa) los van de waarheidsvinding en de zelfkennis.'(bladzijde 87-88) Wordt vervolgd. Nu weer een tekst van Daniil Charms uit ‘Ik zat op het dak’. ‘Alle alle bomen pief/alle alle bomen paf/heel heel de natuur poef.//Alle alle meisjes pief/Alle alle mannen paf/Heel heel het huwelijk poef.//Alle alle slaven pief/Alle alle joden paf/Heel heel Rusland poef.///oktober 1929’ (bladzijde 262) Wordt vervolgd.