met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Minder dan een halve eeuw scheidt deze tekst van de ‘Hamburgische Dramaturgie’ van Lessing – maar het lijken lichtjaren te zijn. Voor de verguisde Beethoven zelf moet deze erkenning een welkome steun in de rug zijn geweest. Als hij van Hoffmanns tekst op de hoogte wordt gebracht,schrijft hij hem in 1820 een respectvolle brief,waarin hij zich intens dankbaar toont voor de interesse van een zo veelzijdig begiftigd auteur. Zo lagen de verhoudingen op dat moment:de nederige componist (van wie we toch weten dat hij niet geneigd was zich onderdanig op te stellen) bedankt eerbiedig de grote criticus. Het is een onwaarschijnlijk contrast met de relatie die ons zo dadelijk gaat bezighouden,de relatie tussen de gevierde componist Richard Wagner en zijn aanvankelijke adept Friedrich Nietzsche. Het woord als redding voor de muziek Begon de doorbraak al met het eerste akkoord van de Eerste Symfonie,geen enkel symfonisch fragment heeft zoveel discussie opgeleverd als het laatste deel van de laatste symfonie – het deel waarin Beethoven alweer iets (tot dan toe) ongehoords deed:het opnemen van een koorwerk in een symfonie,namelijk Schillers ‘Ode an die Freude’. Daarmee werd de verhouding tussen tekst en muziek op scherp gezet. De symfonie had zich inmiddels,vooral dankzij Beethoven,ontwikkeld tot een geheel autonome broedplaats van muzikale ideeën die zich nergens iets van aan hoefden te trekken,en nu zou diezelfde Beethoven weer een tekst aan deze vrijgevochten muziek willen opdringen? Wat Hoffmann (die we ons nu meer als tekstschrijver dan als componist herinneren) er allemaal van gedacht zou hebben,zullen we helaas nooit weten. De Negende Symfonie dateert van 1824,en Hoffmann was in 1822 overleden.'(bladzijde 105-106) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘De gonsregen,regen-/het opbewegen/van bladen als water valt,/de regen valt valt valt.///Zoo in me zelf gedoken te zitten/in ’t glanzige niet meer witte/licht – en nooit te beginnen/beweging en niet te bezinnen.///De regen maakt grauwe strepen/in de gladgrauw geslepen/ lucht – de gordijnen hangen/treurig, den dag lange.'(bladzijde 75!) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.