met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Als het is omdat mensen vroom zijn,kunnen wij net zo goed als de goden weten wat vroom is. Maar als mensen alleen maar vroom zijn omdat zij door de goden worden bemind,waarom zouden we dan aannemen dat mensen inderdaad vroom zijn? De directeur van de National Museums of Canada werd door douanebeambten gevraagd of de readymades van Duchamp inderdaad sculpturen waren,omdat hij geacht werd een expert te zijn.Hij zei onomwonden dat ze dat niet waren. Alleen het feit dat hij lid is van de Kunstwereld maakt zijn oordeel nog niet geldig. Er moeten dus op zijn minst een aantal meningsverschillen worden opgelost voor de institutionele theorie van kunst kan worden aangenomen. Om terug te komen op de theorie van Weitz:1956 was geen goed jaar om over kunst te theoretiseren. Het was het hoogtepunt van het abstract-expressionisme. In het volgende decennium veranderde dat volledig,toen er in de popart,het minimalisme en de conceptuele kunst werken opdoken die anders waren dan alles wat er tot dan toe was geweest. De schilder Barnett Newman definieerde beeldhouwkunst nog als iets waar je tegenaan loopt als je achteruit stapt om een schilderij beter te bekijken. Maar in de vroege jaren zeventig van de vorige eeuw beleefde de beeldhouwkunst een heuse doorbraak,die begon met Eva Hesse. Daarna kwamen Robert Smithson,Gordon Matta-Clark,Richard Serra,Sol Lewitt en Charles Simonds.’ (bladzijde 51-52) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Gebirgshallen’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘U zou te beklagen zijn als u dat kon. Nu gaat de spleet in het gletsjerpodium weer voor u open en een Deense liedjeszangeres zweept u op met klanken en bevallige sneeuwklokjes. U neemt net een slok van uw koewarme bergmelk. De eigenaar maakt zijn nauwlettende uitsmijtronde door het lokaal. Hij zorgt voor fatsoen en voor goed gedrag. Gaat u er maar eens heen,wat ik u zeg! Wellicht treft u ook mij daar nog eens aan. Maar ik zal u hoegenaamd niet zien,ik placht daar,gefascineerd als ik ben door tovenarij,stil te zitten. Ik les mijn dorst,melodieën wiegen mij in slaap,ik droom.’ (bladzijde 27) Dit was het verhaal. Wordt vervolgd.