met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘De dualiteit van onvoltooid tegenover voltooid wordt ondergedetermineerd door wat wij zien. Maar zo wordt ook de dualiteit tussen vuil en metafysica ondergedetermineerd door wat wij eens zagen en nu niet meer zien. Dus luidt de vraag opnieuw:was de donkerheid een natuurlijk gevolg van ouderdom en verkeerde behandeling en is die dus terecht met geavanceerde restauratietechnieken verwijderd,of onderdeel van de artistieke opzet van het werk en tot ons onherstelbaar verlies in arrogantie weggewassen? Goed,misschien kun je iets wat bij het echte fresco hoorde niet wegwassen,vanwege de chemische wisselwerking tussen kalk en water die een korst van calciumcarbonaat vormt en het fresco zijn duurzaamheid verleent. Het is net als het wassen van porselein. Maar verf kan a secco worden aangebracht,over het gecarboniseerde pigment heen. Wat als Michelangelo datgene wat een aanknopingspunt geeft voor de metafysische interpretatie a secco heeft toegevoegd,pas nadat de individuele fresco’s onuitwisbaar waren opgedroogd? Dit kan niet zo makkelijk door objectieve waarneming worden opgelost,zoals in het geval van de steen van de gebonden slaven. Het is een open vraag of de meer behouden koers verstandiger zou zijn geweest,en het blijft dus mogelijk dat we met het verwijderen van het vuil hebben uitgewist wat Michelangelo opzettelijk had aangebracht,namelijk het spel van licht en donker als metafoor voor de strijd van de gevangen ziel. In dat geval zou het de vraag zijn of we met het verwijderen van het vuil nog meer hebben uitgewist.'(bladzijde 79) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Luid lachen,wat je toch het liefste zou doen,kan niet,bovendien is te moeten leven tussen mensen die een gladde kruin zoals ik die heb niet kunnen waarderen,eigenlijk meer iets om geërgerd te raken dan om te lachen. Ik erger me nu eenmaal graag,daarom erger ik me altijd zodra zich maar een gelegenheid aan me voordoet. Ik maak meer dan eens gemene opmerkingen,en toch heb ik het bepaald niet zo nodig mijn boosheid op anderen af te reageren,omdat ik toch voldoende weet wat het betekent te moeten lijden onder de spotzucht van anderen. Maar dat is het nou net:ik doe niet aan observaties,volg geen adviezen op en ga nog altijd net zo te werk als op de dag dat ik van school kwam. Er kleeft veel van een schooljongen aan mij en dat zal waarschijnlijk wel mijn vaste begeleider in het leven blijven.'(bladzijde 39-40) Wordt vervolgd.