met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Inleiding’ bij het gesprek met Roland Schimmel: ‘De hersenen aan het malen zetten,een visuele kortsluiting teweegbrengen. Een nabeeld vult de werkelijkheid aan met het tegendeel,het lost onze kleine werkelijkheid op en maakt er weer een geheel van.’ Titel: ‘kijk en zie’ ‘Komt het door het weer dat ik zo met mijn ogen knijp? Ik sta buiten in ‘Het oog’,een soort binnentuin van het Van Abbemuseum in Eindhoven. Op een van de ovale wanden van ‘Het oog’ heeft beeldend kunstenaar Roland Schimmel een immense muurschildering gemaakt,die hij de titel ‘Het onschuldige oog’ heeft gegeven. De muurschildering is bijna acht meter hoog en meer dan twintig meter lang. Onbewust zijn we er midden voor gaan staan. Het is ruig weer,net sloeg er regen tegen de muur,nu schieten de wolken langs de lucht. ‘Dit is een prachtige dag om het werk te bekijken,’ zegt Schimmel. ‘Het licht verandert constant,telkens zie je wat anders.’ Zover ben ik nog niet,ik moet eerst grip krijgen op de vormen die ik zie. Dat valt niet mee,ik heb moeite me te oriënteren. Dat ergert me,verontrust me. Is er iets mis met mijn waarnemingsvermogen? Aan de bovenkant van de schildering wuift de kruin van een boom. Die stelt wel wat gerust:onmiskenbaar takken en bladeren,het groen van het blad is gewoon groen,en het is ook duidelijk dat het daarboven hard waait. Bij desoriëntatie biedt tellen vaak uitkomst. Drie zwarte cirkels,dat kan ik vaststellen. Zo zwart en dicht dat er niets uit lijkt te kunnen ontsnappen,zelfs geen licht,net als bij de zwarte gaten uit de algemene relativiteitstheorie. Die zwarte gaten zouden een zeer compacte massa vormen,vanwege de extreme vervorming van de ruimte en de tijd door de zwaartekracht.'(bladzijde 30-32) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit ‘Gedichten 1998-1948’. ‘ZWERVER///Hij heeft misschien maar één oog/en een tweede brilleglas dat de wereld waarneemt,/al of niet betraand./Hij draagt een gerafelde broek,vol leefvlekken/en tijdrafels./Hij stinkt als een dode hond,/een bedorven onweer.///Slapen doet hij staande,lachen alleen/als niemand aanwezig is,/ook hijzelf niet.///Het park. Vogels ziet hij louter/binnen zijn dode pupil. Hij overwintert/onder het viaduct,op een stenen bruidsbed/dat hij verzacht met karton,donzige/borsthaartjes,oud damesondergoed.///Hij is niet onderweg naar de 21 ste eeuw,/laat staan naar de huidige waarin hij mij/aantreft toen ik naast hem liep/en mijn hand uitstak om een aalmoes.///Van dichtbij lijkt ook zijn tweede oog/halfgestorven,zijn zijn eeltschoenen versleten/tot op het bot,gelijk op met zijn leeftijd-/mijn leeftijd zijn sterftijd./Zijn geest is bijna geheel opgegaan/in een zwartgrijze kauw./Ik zie hem vliegen.'(bladzijde 57) Wordt vervolgd.