met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Het “lekkere”, zo je wilt.’ Met dat Lustvolle moest je altijd uitkijken in onze maatschappij:sinds Plato is het verdoemd geweest,zocht het een uitweg in het onderbewuste. En ook nu nog moet je met het Lustvolle een beetje oppassen. Volgens Gude kun je het vooral toelaten in de privésfeer. ‘Familieleden frutten aan elkaar,zoenen elkaar,eten met elkaar,je loopt in je nakie naar de douche. Het gezin is een zinnelijke bende.’ Maar het is riskant het Lustvolle te veel mee te nemen naar je werk. Het Goede,het Ware en het Schone hebben onze cultuur bepaald. Het Lustvolle moest lang verborgen blijven. Dat leverde heimelijke,stoute of geile plaatjes op. Verder bleef het Lustvolle onzichtbaar. Kooi vult het visuele gat in dat verbod op het Lustvolle in onze cultuur heeft achtergelaten. Dat doet ze zoals het Lustvolle betaamt:secuur,mooi,liefdevol,invoelend,vloeiend,erotisch en aantrekkelijk.’ Volgende hoofdstuk; gesprek met Marjolijn van den Assem. Titel ‘ik wil een waterval worden’ Vooraf:’De taal van de dooiwind:overmoed,rusteloosheid,tegenspraak. Nietzsche als methode. Aarzelend gelijk de waterval.’ Al meer dan vijfendertig jaar stort beeldend kunstenaar Marjolijn van den Assem zich monomaan op het werk van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche. Onlangs verscheen haar vuistdikke,magistrale boek vol beelden van deze artistieke onderdompeling. Het boek heet ‘de taal van de dooiwind’,naar een citaat van Nietzsche uit de inleiding bij de tweede editie van ‘De vrolijke wetenschap’:’Geschreven in de taal van de dooiwind:het bevat overmoed,rusteloosheid,tegenspraak.’ Die overmoed,rusteloosheid en tegenspraak bevat het boek van Van den Assem ook.'(bladzijde 109-111) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘In de loop van de woorden’. ‘(nachtwijsmakerij)///I///de helderheid van ochtendgedachten/als namen en dingen nog scherp zijn omlijnd/omgeven door de nachtelijke toe-eigening/en door het donkere alfabet/voordat de dag zich verweert met het geflodder/van de larie en de verstarde ogen van dialogen///vogels hebben geen geheugen'(bladzijde 47) Wordt vervolgd.