met het boek van peter Henk Steenhuis en Rene Gude ‘door get beeld door het woord’.’Om de vijf,zes minuten schoof zijn elleboog van zijn knie en dreigde de man schuin naar voren te vallen. Hij schoot wakker,herstelde zijn positie en dommelde verder. Drie keer verschoof hij zijn stoel,zodat hij in de schaduw bleef zitten. Die dag heb ik minder gezien dan alle dagen in Lissabon en van die dag staat me meer bij dan alle andere dagen tijdens de week aan de Taag. Het zal me vast niet gelukt zijn te kijken met de blik van de bewoner,maar die vertraging zorgde er wel voor dat ik mijn blik zuiverde en meer kon zien dan louter toeristische trekpleisters. En nog belangrijker:iets kon voelen van het dagelijks tijdsverloop van de stad. Door d tijd sterk op te rekken,concentreerde het beeld van de stad zich. Iets vergelijkbaars veroorzaakt het werk van Van Til. Hij heeft de tijd opgerekt,het lijkt misschien niet lang,maar ik vraag me af of er ooit iemand acht minuten en negentien seconden geconcentreerd naar het zakken van de zon heeft gekeken. Door de tijd zo op te rekken,slaagt hij erin mijn pas,mijn ritme,mijn blik op de wereld te vertragen,waardoor ik het weinige wat er op het werk te zien is beter kan zien:de kogel die in een kegel verandert,de licht gebogen horizon,de koepel van diffuus licht die net doorloopt tot het wateroppervlak. Van Til biedt een blik op de werkelijkheid die voorbehouden is aan de camera – zegt hij zelf. Klopt. Nooit zag ik de zon zo,nooit de maan.’ (bladzijde 202-203) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’.Verder met het gedicht ‘ONZE MILDE GOD VAN ALLES WAT ZOET EN MOOI IS////De stilte van wijn,/En leid ons in verzoeking van allerlei aard/Opdat de liefde van lijf naar lijf mag springen/Zoals de vlammetjes van zijn-zijn van berg naar berg/Braambossen van vuur tot aan de witste maan brengen///Maar laat ons ons verlossen van de boze/Opdat wij kunnen afrekenen met de schuld van eeuwenlang/Opgeborgen uitbuiting,beroving,verneuking,/En de laatste rijke vrek verrekt,door zijn geld vergiftigd///Want aan ons behoort het mensenrijk,de kracht/ en de heerlijkheid,/Van nu tot in alle eeuwigheid net zo eeuwig/als de schaduwen en grensposten van de mens/als hij goddelijk de aarde uit de hemel scheurt///Ah mens! Ah mens! Ah mens!’ (bladzijde 72) Wordt vervolgd.