met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Begin ik te twijfelen door haar foto of doordat mijn blik afdwaalt naar aanpalende pagina’s? Links van haar een blauwe,van boven naar beneden lopende streep,met kleine golvende bewegingen. Opvallend is dat de pagina is samengesteld uit snippers. ‘Toen ik die tekening net af had,’ zegt Haarsma,’liep mijn hond eroverheen. Met haar tanden verscheurde ze het papier. Ik baalde er enorm van,want dit was een goede tekening. Ik ben de snippers weer aan elkaar gaan plakken,als een archeoloog een vaas. Ik kan het altijd nog weggooien,dacht ik. Maar zoals het verhaal met een schrijver op de loop gaat,zo ging dat beeld toen met mij op de loop. Pas op de juiste plek in het boek werd het versnipperde beeld geladen en kon het de omringende pagina’s besmetten. Toen ontstond daar,op die plaats,een ervaring van kwetsbaarheid.’ Kwetsbaarheid naast onverzettelijkheid. wat zien we nog meer? ‘Rug,rug,wond,huid,huid,bot,kruis,kruis,lichaam…’ Stop. Waarom som je die termen in zo’n razende vaart op? ‘Zo werkt dat,als ik naar dit deel van de wand kijk,schieten deze woorden me te binnen. Maar het gaat niet om die afzonderlijke termen,het gaat om wat de beelden,de termen teweegbrengen. Dat moet die ervaring zijn waarover Schiller spreekt.’ Geholpen door de flitsen van Haarsma,probeer ik iets van die ervaring op te roepen. Rug. Dat beeld is onmiskenbaar:schuin onder Kohlbrugge zien we een gebrandmerkte rug. Van een Koerd,zo blijkt als ik de tekst op deze pagina lees:’Het is vies bloed van gore Koerden,zeiden ze.’ ‘ (bladzijde 273-276) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘ZOET EN DONKER/////de zoete en donkere adem heeft heel de nacht door mijn raam gestroomd/en de zilveren varens van de maan – en andere dingen/hebben in de ruimte geklopt – flarden,foto’s,flitsherinneringen,/vezels van wat we nooit hebben verworven de droom/gemeubileerd – operatiekamer vol bloederige waskommen en chroom/waar Stefaans Jeroen geboren is uit de heerlijke kringen/van onze liefde – maar jij en die rode kriebeling/ontbreken ontbreken – opgesloten achter mijn ogen heb ik een spintboom/vol voetstappen en vodden die mijn leven aan mij binden-/andere lokalen,vogelvocalen,geheugelingen,leefdroge oude mensen/die de nazaat zoenen,je schoonheid als eeuwig groene bladeren-/in de telefoon van het dode oor hoor ik ons nooit geboren kind/zingen – het zoete en sombere vibreert nog door strengen uit pensen/nu vol ouderdom – en de zilveren haren van de maan’ (bladzijde 132) Wordt vervolgd.