met ‘Megalomanie voor beginners,protocollen’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ‘De vrijheid van een leven dat er nooit echt heeft hoeven zijn. In die conjunctivus bijgenaamd potentialis,irrealis of ook optativus krijgt het leven een verte die het normaal niet heeft. Niets mooiers dan het leven waarnaar men verlangen kan,dat zich net buiten bereik in zijn ongenaakbaarheid koestert. Omdat het dan heel lijkt,niet verstoord door de eigen aanwezigheid. Mijn vader. Een man die in wezen nooit bestond. Een leven dat zich naar alle kanten vertakte in het onmogelijke. Pas nu hij dood is,kan hij echt bestaan. Nu hij een dode is geworden,zijn die eeuwige onmogelijkheden van hem eindelijk een feit. Nu niets meer mogelijk is,is zijn bestaan eindelijk in het denkbeeldige beland en kun je er ongestoord alle kanten mee op. Pas in zijn gedaante van overledene is hij mijn vader geworden. Dankzij het feit dat ik hem naar believen ook weer weg kan doen. Toen hij nog leefde,kon hij nooit weg. Drukte hij op mijn bestaan,verdrukte hij mijn bestaan. Ik was een deel van hem,nu is hij een deel van mij. Maar voordat het zover was:de afgrond van het verdriet,diep en duister als een keel,de onuitsprekelijke chaos in mijn kop als gevolg van het taaltekort.'(bladzijde 40-41) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘De dansende lichten van de haven’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘We moeten nu gaan naar die verre plek. De waard trekt zijn bruine neus voor mij op. Hij wijst naar een doosje van dof zilver op de schoorsteenmantel. Het doosje is tot aan het deksel gevuld met rode aarde. Wisten we niet dat de treinen niet meer rijden? En dat de laatste boot weg is? Kijk naar het rottend karkas,doortrokken van water tussen de dansende lichten van de haven.'(bladzijde 18) Dit was het verhaal. Wordt vervolgd.