met het essay van P.F. Thomése ‘Een perpetuum mobile van taal”Over Tonnus Oosterhoffs “Op de rok van het universum”‘. ‘Ook is er voortdurend die overgang tussen dieren- en mensenwereld,waarbij de dieren menselijke en de mensen dierlijke trekken vertonen. Op het niveau van de informatievoorziening komen ‘feiten’ herhaaldelijk in een andere vorm terug,waarbij soms de betekenis diametraal anders is geworden. Feiten worden meningen,meningen feiten. Op retorisch niveau verandert het perspectief voortdurend,waarbij het hier en daar onachterhaalbaar is wie er het woord:auteur,verteller of personage? Ook wekken vele fragmenten de indruk readymades te zijn,aangewaaide tekstflarden,door de auteur zorgvuldig ingepast,zodat ze een nieuw leven met een nieuwe betekenis verwerven. Sowieso wekt het in elkaar schuiven van heterogene teksten de indruk van één grote melting pot waarin alles vervloeit.(‘Elk verhaal wordt vloeibaar als je het schudt.’) ‘Op de rok van het universum’ is op te vatten als een organische roman,die groeit en groeit,totdat er een organisme is gevormd waar afzonderlijke identiteiten en tegenstellingen geen rol meer spelen. Alles ontstaat uit alles,alles gaat in alles op.'(bladzijde 31) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘De flits zijn’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Ze is naar me toegekomen uit een ver land. Op een dag kom ik thuis en vind haar in de woonkamer,geheel gekleed voor de reis. Ze gaat me verlaten,zegt ze. Nee,niet verlaten,ze gaat alleen een hele grote reis maken naar een ver land vanwaar ze zal terugkeren na verloop van tijd. Toch vertroebelen tranen mij het zicht. Mijn vriend de loodgieter met de rode muts zal haar erheen brengen. (Hij haalt verontschuldigend zijn schouders op. Zo is het leven.) Haar gezicht is vlak. Ze heeft haar reishoed op.'(bladzijde 45) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.