met ‘Netwerk in eclips’ van Samuel Vriezen. ‘Het is daarom ook zo onvruchtbaar om poëzie – verdichting van taalweefsels – te zien als een stelsel in twee lagen,vorm en inhoud,en dan het poëtische ofwel in de vorm,ofwel in de inhoud van de tekst te zoeken. De ‘vorm’ leeft dan geheel binnen het tekstnetwerk,en de ‘inhoud’ slaat op haar verhouding met de wereld erbuiten. Beter is het de taal te zien als een complex van bemiddelende zones. Deze zones – woorden,zinnen,verzen,liedjes,abstracties,analogieën,boeken,kranten,flarden,kreten – zijn met elkaar verweven,en zowel hun materiele vorm als de werkelijkheid waarover ze gaan zijn limieten van dit weefsel. Taal is dan zelf een medium voor verbinding,en poezie als tekstkunst is een kunst van het verbinden. Deze taalopvatting kun je een ‘netwerkpoëtica’ noemen. Ze is een onderliggende aanname bij alle stukken over poëzie in dit boek,en wordt in enkele theoretische essays nader uitgewerkt,door de begrippen ‘feedback-lussen’ in ‘Een kernfysica van woorden’ en ’taalrealisme’ in ‘Het werkelijkheidstekort’. Taal weeft. Dit doet taal in eigen gebied,dat zij al wevende maakt. Dit gebied behoort niet toe aan schrijver of lezer,aan spreker of luisteraar,de biddende gelovige of de zwijgende denker:dat zijn allemaal posities van waaruit je op een specifieke manier kunt deelnemen aan het wilde weven van de taal.'(bladzijde 15) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Over de ogen’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Ze bespot hun tijd door hen een hele dag te binden aan het luchten van lang gemarineerde grieven niet zozeer om een last te verlichten maar om het achterste nog comfortabeler te schikken in een positie van bevel en attentie. En ze wedijvert met hen en wil dezelfde gunsten en voorrechten. Ze is weer een zusje dat met anderen ruziet over haar eten.’ (bladzijde 82) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af. Een bijzonder woord. Dit keer van Tonnus Oosterhoff uit de bundel ‘Ja Nee’ het woord ‘Ademsamenhang’.