met ‘Weerstandsbeleid (nieuwe kritiek)’ van Jeroen Mettes. ‘Het is helder te onderscheiden,niet per se in wat het communiceert (zijn ‘boodschap’) maar in wat het is. Als we zeggen dat een gedicht over een relatief autonome consistentie beschikt (het gedicht is simplex),zeggen we echter nog niet dat het gedicht een eenheid (unum) is. Autonomie sluit eenheid zelfs uit,want eenheid kan alleen maar van buiten aan het gedicht worden opgelegd. In termen van Gilles Deleuze:eenheid is altijd een transcendente overcodering van een immanent systeem. Een individueel sonnet,bijvoorbeeld,zou zijn formele eenheid danken aan de algemene sonnetvorm. Of,een lezer gaat ervan uit dat een gedicht een coherente taaluiting is omdat hij er een min of meer eenduidige auteursintentie achter veronderstelt. Natuurlijk bestaan versvormen en auteurs,zij het niet als transcendente betekenisproducten. De dood van de Auteur en zijn reïncarnatie als snijpunt van vertogen of zelfs als immanente functie van de tekst mag een platitude heten. Ook de zogenaamde algemene sonnetvorm is in wezen meervoudig:ze bestaat uit variaties,zoals het Italiaanse en het Engelse sonnet,en van deze variaties bestaan ook weer variaties,tot en met de meerdere variaties die er van ‘één en hetzelfde’ sonnet bestaan.'(bladzijde 271) Wordt vervolgd. Nu weer verder met gedicht ‘(5)’ van Hans Tentije uit de bundel ‘Om en nabij’. ‘op straat wil ik mijn horloge,dat stilstaat,opwinden maar de veer/ is gesprongen,een miniem radertje beschadigd/ misschien,ik loop hier in een tijd die mij vreemd is/en waarvoor ik altijd een vreemde zal wezen/// om me heen kijkend word ik van alles gewaar/ dat ik niet meer kwijtraak en zich dan plotseling nogmaals aandient/ als om het voorbijgaan uit te stellen'(bladzijde 31) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Uit de hoge hoed. Poëzie voor hoogbegaafde kinderen’ het woord ‘ganzenlente’.(bladzijde 23)