met ‘De dood van God'(Nietzsche,Wagner)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘De mensheid moet ‘mediterraniseren’,aangestoken worden door de lichtheid van het zuiden. Hoe tragisch haar lot uiteindelijk ook zal zijn,zij zal dit lot gretig moeten omarmen. Dat is wat Zarathustra verstaat onder ’trouw aan de aarde’. De dolle mens Dat klinkt heel anders dan Schopenhauers berustende pessimisme,en inderdaad zal Nietzsche vanaf de vroege jaren tachtig Schopenhauer net zo fel gaan bestrijden als Wagner. Dat is de tweede reden waarom hij zich van zijn aanvankelijke verering van het tragisch pessimisme van de Grieken afkeert. Het scherpst zien we dat naar voren komen in zijn boek ‘De vrolijke wetenschap’,dat hij in 1882 publiceert. Aan het slot van het vierde en oorspronkelijk laatste deel daarvan (bij de heruitgave in 1886 voegt hij nog een vijfde boek toe),legt hij de lezer een soort test voor. Hij schrijft daar:’Als jij nu eens op een dag of een nacht,een demon achterna sloop tot in je eenzaamste eenzaamheid en tegen je zei:’Dit leven zoals je het thans leeft en geleefd hebt,zul je nog eens en nog ontelbare malen moeten leven;en er zal niets nieuws aan zijn,maar elke pijn en elke lust en elke gedachte en verzuchting en al het onuitsprekelijk kleine en grote van je leven moet terugkomen,[…]zou je je niet plat ter aarde werpen en tandenknarsend de demon vervloeken die zo praatte? Of heb je ooit zo’n onbeschrijflijk ogenblik meegemaakt,waarop je hem zou antwoorden:”Je bent een god,en nooit hoorde ik iets goddelijkers!””(bladzijde 185-186) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘In de mate van de zee’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Als kind al zat ik op deze plek/zandtaartjes bakkend voor mama en papa;/hier vulden zomerliefjes mijn vormpje,/ik was er hun schichtig stokpaardje;/en nu zogezegd volwassen,een dochter ouder/die zon schept en mijn bloed wast.///Waarom blijven wij een leven lang zitten/op de bloedwarme blaren van de herinnering?///Op een windstille zonneklopper stort/een vlieger neer,en verwekt deining/in alle dialecten van het strand.///Waarom plots verlang ik/naar een winterachtige zee?/Ik stap moederzilt alleen over het zand,/vergooi lyrisch aangespoelde stokken/die een speelse taalherder moeiteloos/achterhaalt in mijn gedicht.///De zee ijzig kalm,alle waters doorzwommen./Tijd lijkt een archeologische laag/van oplichtende taalmineralen./Ik,toevallige vinder,laad mijn/adem vol relikwieën van ritmen./Ijl van het vinden valt toeval toe.///En onder schilferende huid,vervelling,/ligt morgenrood:toekomst komt toe./Zo valt taal op verte open.'(bladzijde 171) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd.. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘oorlog & oorlog’. ‘zij komen glanzend overgevlogen/onder de bloedende moeder/smelt de eerste sneeuw///onder wuivende palmen/monstert hij de nieuwe limousine van zijn schoonzoon'(bladzijde 234)