met ‘De mens een kunstenaar'(Schiller) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het pure zijn maakt plaats voor de mogelijkheid van de schijn,waardoor zij uit hun feitelijke zo-zijn worden verlost. Daarmee doorbreekt Schiller een eeuwenoud filosofisch taboe. Altijd is het de filosofie gegaan om wat is – en wat veelal ‘ontdekt’ moet worden achter wat het slechts leek te zijn:de bedrieglijke schijn waartegen Plato al zo fulmineert. ‘Schijn’ was slechts het niet-ware,en dus het vervallene of corrupte. Maar wanneer Schiller de schijn filosofisch burgerrecht verleent,maakt hij haar van een louter drogbeeld tot een bewuste wil tot afwijking van de platte werkelijkheid en dus tot de spil van de kunstzinnige scheppingskracht die ieder mens bezit. Creatieve mensen en mansarden Daarom gaat vanaf Schiller en de Romantiek als geheel de kunst een fundamentele plaats innemen in het mensbeeld. De mens,iéder mens,wordt in aanleg een kunstenaar. Zijn ware wezen ontplooit hij al spelend,dat wil zeggen in de uiting van zijn creatieve wil. Dat heeft op langere termijn niet alleen zijn uitwerking op de praktijk van het onderwijs,waar leerlingen creatief moeten leren zijn,maar ook op het personeelsbeleid in bedrijven en zelfs in de partnerkeuze en het huwelijk. Het is een scheppend wezen dat zichzelf realiseert in schoonheid. Een mens moet zijn leven leven als een kunstwerk.'(bladzijde 171) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Eenzaam enzovoort’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Genade graag deejay daar///Het is hier om te stikken/doodsgedruis in de disco/nu zintuig me af huiver/mijn huid uit krassende/flash van kristal wrijf/de voering van mijn lijf/tot buitenaards poeder/bevrijd me dat ik zacht/zonder pijn ademzuiver/in glinsteringen uitga/als een engel op gympies/al lopend licht losrakend/rakelings de ruimte in'(bladzijde 191) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘ik de aarde en de vrouwen’. ‘storm van driftig bidden mijn gedichten/kort maar met lange klauwen/de borst waarop bomen in stilte vertrouwen/gaat open voor mijn boom van berichten///takken als ladders voor het ontvouwen/van de vruchtbaarheid der woorden/de vrouwen die mij aanhoorden/noemen mij de ijkende eik voor vrouwen///en vrouwen bebouwen de wijsheid met liefde/zij brengen het brood vant bestand/ik de wijn van de opstand'(bladzijde 243)