met ‘Miniaturen en de gulden regel'(Kant,Pamuk)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Dat moest logisch leiden tot de afschaffing van de slavernij en enkele jaren later gebeurde dat ook. In 1794 werden de slaven op het grondgebied van de Franse Republiek in vrijheid gesteld. Een lang leven was deze beschikking niet beschoren. In 1802 werd ze alweer ingetrokken. Pas in 1848 werd de slavernij op het Franse grondgebied definitief afgeschaft. In de Oost-Indische koloniën van Nederland gebeurde dat in 1859,en de West-Indische in 1863. Dat het zo lang duurde voordat alle consequenties getrokken werden uit het principe dat alle mensen principieel gelijk zijn voor de wet,laat zien hoe revolutionair die gedachte wel niet was. Het bestaan van verschillende wetsregels voor verschillende klassen mensen,zoals die onder het Ancien Régime volstrekt gebruikelijk waren,is dan niet meer te verdedigen. Niet alleen voor de wet,maar ook in het politieke systeem bestaan er tussen mensen geen verschillen meer. Of liever:de verschillen die mensen onderling vertonen (in huiskleur,lichaamslengte,leeftijd,rijkdom,geslacht,afkomst,etc.)doen er niet meer toe en worden methodisch buiten zicht gehouden. Voor de staat en het recht is de burger een abstractie:hij is ‘citoyen’,punt uit. Hij is een masker,letterlijk een ‘persona’. Op die gedachte stoelt ook het eerste artikel van de Nederlandse grondwet:’Allen die zich in Nederland bevinden,worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.”(bladzijde 89) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. Titel:’Ik vlieg door de dertiende eeuw’. ‘Zij is zeker bezienswaardig,ook voor langeretijd:/haar huid blijft gaaf,geen ontbinding en geen maden./Ze reist door een andere wereld,bezoekt/de carrousel van hemel,hel en vagevuur,/doorstaat een doodsslaap van zes weken,is/boetvaardig en hysterisch:een sjamane/die niet als sjamane wordt herkend./ Christina komt op tijd bij zinnen,klimt behendig uit de kist,/zweeft boven de kloostergraven en bedrinkt zich/aan haar woeste daden.///De overrompelende god giet zijn liefde en licht/in haar uit;de honing vloeit/uit haar geslacht en drijft haar tot gewaagde toeren.'(bladzijde 12) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’dag en nacht’. ’13/de stad verdeelt de seizoenen/over haar vele speelplaatsen/die als honingraten of als ijskristallen/hangen tussen de hoornen van haar trekos’ ’14/een mismaakte nog in de maak/een waarvoor men dagelijks betaalt'(bladzijde 462)