Weer verder met het essay ‘De glottis als afgrond. Over het hiaat in Paul Celans lyriek’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘De mens die nu, met de ‘lichtbaard’ van een patriarch op de wereld zou komen (de profetische stem van Holderlin stond voor Celan buiten kijf, maar ze krijgt hier joodse attributen), zou alleen nog het woord kunnen uitspreken dat Holderlin bewaarde voor hen die hij geen antwoord meer wou geven: pallaksch – een woord dat de vernietiging van Holderlins taal suggereerde, maar dat ook een soort bevreemdend wachtwoord van zijn tragisch bewustzijn leek. ‘Pallaksch’ heeft geen betekenis, maar het had die voor Holderlin in de hoogste mate. Het is zowat ja en nee tegelijk, het is alles en niets, het herinnert aan de regel van Celan:’Scheid niet uw neen van uw ja’. Dit tragische welles-nietes-woord, dat voor Holderlin een eindpunt van het poëtische spreken was en waarop hij iedereen trakteerde die hij niet van antwoord wou dienen, vormt voor Celan een nieuw beginwoord. Pallaksch is zoiets als de klank die het hiaat in de taal zelf voortbrengt; het is het woord dat overblijft als de taal is weggevallen – het woord van de woordeloosheid zelf. Pallaksch is het woord dat uit de cesuur is opgeweld.
Zoals Holderlin leed onder het mislukken van de jakobijnse beweging in Duitsland, zo leed Celan onder het ten onder gaan van de oude joodse cultuur in Duitsland.’ (Bladzijde 59-60) Dit is fragment 12. Wordt vervolgd.