Weer verder met het essay ‘Incipit parodia’ van Roberto
Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘Toen schreef Nietzsche een zeer bezorgde brief aan Gersdorff, en daarin duikt
het spookbeeld van ‘de strijd tegen de beschaving op. Ditmaal niet door de
moderne staat, die iedereen aan zijn eigen doeleinden ondergeschikt probeert te
maken, maar door een vormeloze menigte, die geen deel heeft aan de cultuur en er
uit principe zo vijandig tegenover staat dat ze haar alleen nog wenst te
vernietigen. Toch voelde Nietzsche zich niet geroepen de brandstichters te
veroordelen en schreef hij:’Wij allen, met ons aller verleden, zijn schuldig
aan deze uitbarsting van geweld: daarom moeten we ons er, in onze eigenwaan, voor
hoeden de misstap van een strijd tegen de beschaving alleen op rekening van deze
ongelukkigen te schrijven.’
Nietzsches gevoelens waren gemengd: aan de ene kant zag hij dat de Europese
beschaving op de drempel stond naar een radicale vernieuwing, aangevoerd door
Duitsland; aan de andere kant zag hij hoe de moderne staat in zijn meest
geavanceerde vorm – de Duitse staat dus – de hand had in een systematische,
barbaarse verloedering, waarvan de cultuur de voornaamste tegenstander en het
voornaamste slachtoffer zou zijn. Zijn Germaanse bevlieging zou snel over zijn.
Nietzsche zag een leven als vagebond zonder vaderland voor zich:’ het ontbreekt
onder de Europeanen van tegenwoordig niet aan mensen die het recht hebben zich in
onderscheidende eervolle zin ontheemden te noemen.’ Aan hen wilde hij ‘De
vrolijke wetenschap’ opdragen, waarin een aantal van de hardste en raakste
opmerkingen tegen Duitsland zouden staan die ooit zijn opgeschreven – en waarvan
de voornaamste in ‘Ecce homo’ te vinden zijn. De enige die de Duitse cultuur
en Duitsland zelf even venijnig wist te kwetsen was Gottfried Benn.
De valkuil waar Nietzsche in de periode van ‘De geboorte van de tragedie’
bijna in was gevallen, was zijn fantasie over een nationale gemeenschap in de
toekomst, onder het veelkleurige oppervlak van de mythen. ‘Het weten en de
muziek bieden ons een voorproefje van de Duitse wedergeboorte van de
Hellenistische wereld: – daar zullen we ons op toeleggen,’ schreef hij in zijn
notitieboekje.’ (Bladzijde 55-56) Dit is fragment 13. Wordt vervolgd.