Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
Vredesviering
In koren bijeen, een heilig aantal
Van zaligen hoe dan ook
Tezamen zijn, en wie hun het liefst is,
Aan wie ze gehecht zijn, evenmin ontbreekt; want daarom riep ik
Tot het gastmaal dat klaarstaat
U, onvergetelijke, u, in de avond der tijden,
O jongeling, u riep ik bij de vorst van het feest. En eerder
Legt zich ons geslacht niet te slapen
Tot gij die beloofd zijt, allemaal,
Allemaal, gij, onsterfelijken, om
Van uw hemel te berichten,
Hier zijt in ons huis.
Licht ademende luchten
Verkondigen het u al,
Het dampende dat doet het u kond
En de grond, die van onweer nog dreunt,
Maar hoop kleurt de wangen
En voor de deur van het huis
Zitten moeder en kind
En bekijken de vrede
En weinigen lijken te sterven,
Een vermoeden houdt de ziel vast,
Door gouden licht gestuurd
Houdt een belofte de oudsten in de ban.
Zeker zijn de kruiden des levens,
Toebereid in den hogen en ook
Afgevoerd, de lasten.
Want alles is nu bevallig,
Het simpelste echter
Het meest, want de lang gezochte,’
(Bladzijde 87) Dit is gedicht 13, nog 1 bladzijde.