Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘Brood en wijn
Maar soms heeft een helder oog de schaduw lief
En zoekt voor het genot, nog eer de nood dringt, de slaap
Of ook kijkt een trouwe man gaarne de nacht in,
Ja, het is passend en billijk haar kransen te wijden en zangen,
Omdat zij de verwarden heilig is en de doden,
Zelf echter eeuwig blijft bestaan, de geest vrij van dwang.
Maar ze moet ons ook, opdat in de talmende uren,
Opdat ons in de duisternis nog enig houvast blijft,
Ons de vergetelheid en de heilige dronkenschap gunnen,
Gunnen het stromende woord, dat als gelieven moet zijn,
Slapeloos en een vollere beker en meeslepender leven,
Heilige herinnering ook om waakzaam te blijven bij nacht.
3
Ook verbergen wij tevergeefs het hart in de boezem,
Tevergeefs nog tomen wij de ziel in, wij, meesters en leerlingen,
Want wie zou het tegenhouden, wie ons de vreugde ontzeggen?
Een heerlijk teken zingen, in dagen en nachten,
De luchten. Kom dan! Opdat wij in de wijdte kijken,
Opdat wij het levende zoeken, hoe ver het ook ligt.
Vast staat één ding:of het nu middag is of duurt
Tot middernacht, altijd bestaat een maat die gedeeld wordt
Door allen, maar evenzeer heeft ieder een eigen bestemming.
Iedereen gaat en komt daarheen, waar hij kan.
Daarom! En de vrolijke waanzin mag spotten met spot
Als in heilige nachten hij plots de zangers bevangt.
Daarom, kom naar de Isthmos! Waar de eindeloze zee bruist
Bij de Parnassos, waar sneeuw op de Delfische rotswand glanst,
Daar naar het land van de Olympos, naar Kithairons hoogten
Onder de sparren, daar, onder de druiven, vanwaar
Thebe beneden en Ismenos bruist in de landstreek van Kadmos,
Daar komt vandaan, daar lacht, verplant, de god.’
(Bladzijde 93) Dit is gedicht 14, nog vier bladzijden.