Weer verder met
Gedichten van Friedrich Hölderlin’ vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Menons weeklachten om Diotima
8
U slechts, u, o heldin, behoudt uw licht in het licht en
doet wat gij, lieflijke, leedt, liefhebben nog in de dood;
nimmer ook zijt gij daar eenzaam, want speelgenoten genoeg zijn
daar waar gij bloeit en rust onder de rozen van ’t jaar,
waar de Vader, hij zelf, door zacht u omaad’mende Muzen
u de zoetste van zijn wiegeliederen zendt.
Ja, nog is zij het, zie, dezelfde van ’t hoofd tot de voeten,
stil haar weg gaand als eens, zweeft de Atheense mij voor.
En zoals, vriendlijke geest, van uw onbekommerde voorhoofd
zeeg’nend en zeker een straal licht de mensen bereikt,
zo bevestigt gij ’t mij en zegt mij, opdat ik het andren
verder zeg – want ook zij, ach, zij geloven het niet –
dat onsterfelijker toch dan toornen en zorgen de vreugd is
en dat nog iedere dag eindigt goudglanzend van licht.’
(Bladzijde 171-173) Dit is gedicht 42. Morgen verder met dit gedicht.