Stefan Hertmans over Roland Barthes, ‘Eelt op de blik’. Vervolg. ‘Ik wil wel met hem samenvallen, sporen lezend op zijn lichaam gaan liggen en zo de oudste handeling van de seksuele vereniging metaforisch met mijn blik voltrekken, ik wil wel in zijn lichaam met de personages rondzeulen en doodgaan, maar ik kan dat slechts als in dit door mij intuïtief gevoelde lichaam iets aanwezig is wat zowel boven hem als boven mij uitstijgt. In het encyclopedisch-erotische lichaam van Mevrouw Chauchat klinken de illusoire toestanden van mijn eigen lichaam door. Het is pas mogelijk als in dit lezen, dit schaven van de tekst iets wakker wordt wat, met het woord van Nietzsche, slechts een verschrikkelijke mnemotechnische truc kan zijn: elk lezen veronderstelt een herinnering, en elk herinneren heeft de mens geleerd door pijnlijke inprenting, door kwetsuren en schaafwonden, want op een andere manier onthoudt hij blijkbaar slecht. In elk herinneren, zegt Nietzsche, is een spoor van bloed aanwezig. Het bloed van de eerste pijnlijke noodzaak om te herinneren: omdat we gekwetst werden en dat niet weer wilden meemaken. Maar wie leest zoekt die kwetsuur moedwillig steeds weer op; hij begint soeverein, maar raakt ‘involved’; de plot spint hem in, de lichamen wentelen, hij staat tussen hen in en bevindt zich aan de binnenkant van de leeshuid. Hij is gevangen in dat andere lichaam, en dat lichaam is oeroud; het doet denken aan de eerste sporen, aan lezen in het zand. Spoorlezen is de eerste vorm van lezen waardoor men het lichaam van iemand anders voor de geest probeerde te halen. Een vorm van lezen waardoor de mens heeft geleerd zich het ritme voor te stellen van iemand die daar niet meer aanwezig is; en die ‘op talen en signalen kwam’, zoals Elias Canetti suggereert in ‘Massa en Macht’. Volgens Canetti is elk lezen spoorlezen, het lijkt altijd op het terugvinden van een afdruk in het zand, waardoor de lezer weet hoe snel zijn prooi of zijn belager liep, hoe zwaar die is, hoe lang geleden hij voorbij is gekomen. Het lichaam onder die huid vol letters is altijd het eerste hele lichaam, dat wil zeggen het lichaam vanaf de eerste denkende mens, vanaf de ontstaansgeschiedenis, die ons tot op deze plek, tot op deze dag, en tot op deze bladzijde heeft gebracht. Dat lichaam neemt oeroude vormen aan en gaat zo gelijken op de gestalten die ons plagen in onze dromen.'(bladzijde 394-395 uit Stefan Hermans ‘Het putje van Milete’)Wordt vervolgd.