verder met ‘De wereld is een woord’ van Patricia de Martelaere. ‘Maar wat dan – zou men kunnen vragen – met net niveau van het voor-bewuste, het onbewuste, de droom en de ‘lichaamstaal’? De symptomen bij geesteszieken getuigen klaarblijkelijk van een ‘weten’ dat niet door de taal heen is gegaan. Ligt hier misschien de toegedekte ‘rest’ die Wittgenstein tevergeefs in fysische termen zocht te beschrijven? In het bijzonder de ons uit het dagelijkse leven bekende droom-beelden lijken een grotere evocatieve kracht te hebben dan alle woorden waarin we ze bij dageraad proberen te vangen. Ze lijken te behoren tot een pre-analytische, pre-verbale vorm van ‘weten’, het voorportaal van het onuitsprekelijke Onbewuste. Dat was wat Freud bedoelde toen hij zijn bekende onderscheid introduceerde tussen ‘beeldvoorstellingen’ (bij hem: Sach- of Bildvorstellungen) en ‘woordvoorstellingen’. De eerste zijn de picturale weergaven van onbewuste gedachten, niet gebonden door enige logische structurering of zelfs maar door het beginsel van niet-contradictie: alles kan er, niets is wat het is, en alles kan leiden tot om het even wat, in een eindeloos verglijdende stroom van onvatbare gegevens. Freud bestempelt deze psychische activiteit als het primaire proces, omdat de libidinale energie zich er volkomen vrij en ongehinderd in kan ontplooien; er is geen rem, geen controle, geen beperking. (Uit dromen herinneren we ons de schaamteloze – en achteraf zo beschamende – polymorfe perversiteit.) Daartegenover staan de woordvoorstellingen, die behoren tot het voorbewuste (dat wil zeggen tegen het bewustzijn aanleunend) taalsysteem en als dusdanig reeds onderhevig zijn aan de wetten van grammatica en logica. Diezelfde wetten brengen met zich mee dat de energie zich niet meer volkomen spontaan kan verplaatsen; het begeerde wordt niet meer onmiddellijk en in al zijn ongrijpbare grilligheid ‘verbeeld’, maar wordt nu uitgesteld tot de betekenisconcentratie van de potentiële verwoording plaatsvindt. Freud spreekt hier van secundaire processen.’ (bladzijde 38-39 van ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, ‘Over leven, kunst en dood’ van Patricia de Martelaere) Wordt vervolgd.