verder met ‘Om niets te zeggen, of De nieuwe kleren van de keizer’ van Patricia de Martelaere. ‘De taal is immers geen ‘ding’ zoals de andere dingen van deze wereld, ze is niet echt een grondstof van de werkelijkheid maar berust, integendeel, op de afwezigheid van alles waar ze het over heeft. Dat zal uiteindelijk Blanchots laatste antwoord zijn op de vraag naar het wezen van de literaire taal: dat zij , als taal, probeert te breken met het basisgegeven van taal, dat zij probeert een ding te zijn, een van werkelijkheid overvolle werkelijkheid en niet langer een vruchtloze verwijzing naar iets dat altijd afwezig blijft, dat zij, met andere woorden, probeert niet meer te betekenen maar te zijn, niet meer te spreken maar te tonen. Taal te gebruiken, en er toch in te slagen niets te zeggen, en almaar duidelijker en indringender niets te zeggen naarmate taal overvloediger en hartstochtelijker wordt gebruikt – daar komt het op aan. Maar eerste nog even terug naar de vertwijfeling. Net zoals de schrijver wordt ook de vertwijfelde op de eerste plaats gekarakteriseerd door een diepe object-loosheid, een schrijnende leegte die hem veel dieper treft dan ieder verlies van een aanwijsbare realiteit. Ook al kan het er, in sommige gevallen, op lijken alsof de vertwijfeling veroorzaakt wordt door een reëel object (de dood, het verlies, de afwijzing), bij nader inzien blijkt telkens weer hoe het object al met al slechts occasioneel was, en hoe, veel meer dan het verdriet, de onophefbare onverschilligheid het wezen van de vertwijfeling uitmaakt. Wat het schrijven in beweging brengt is een gelijkaardige onverschilligheid voor alles wat het in beweging brengt, een vreemd soort onverschilligheid, een passioneel soort onverschilligheid, ver van de gelatenheid of de gevoelloosheid. Het is de onverschilligheid van degene die zich vastklampt, aan om het even wat, aan de bomen, de lucht, de liefde, het eigen haar, wel wetend dat alles losschiet, en dat alles niets is. Op dezelfde manier is ook het thema van de schrijver, hoezeer het hem ook obsedeert, altijd slechts occasioneel; hij stort zich erop met de passie van de minnaar die denkt dat zijn geliefde uniek is, maar hij weet wel beter, hij is de minnaar maar tegelijk de vertwijfelde: er had net zo goed een ander kunnen liggen, en onder iedere geliefde ligt het lege bed. Wat de schrijver ook zegt, hij had ook altijd iets anders kunnen zeggen, en onder alles wat hij zegt ligt, leeg en onbeslapen, datgene wat hij eigenlijk had gewild: een werkelijkheid zonder taal.'(bladzijde 16-17 uit ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, ‘Over leven, kunst en dood’ van Patricia de Martelaere) Wordt vervolgd.