verder met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Wat wil dit maar zeggen? Ongetwijfeld dat het gedicht ondanks de dagtekening,in weerwil van de herinnering die verworteld ligt in de enkelvoudigheid van een gebeurtenis,spreekt:tot iedereen en in het algemeen,en om te beginnen tot de ander.Het maar lijkt het woord van het gedicht naar gene zijde van de datum te tillen:ook al roept het gedicht een datum in herinnering,herinnert het zich zijn dagtekening,de datum waarop het schrijft of waarvan het schrijft,waarvan uit het geschreven wordt,toch spreekt het!,tot ieder,tot de ander,tot ieder die niet deelt in de ervaring of de wetenschap van de aldus gedateerde singulariteit,vanuit of gedateerd door die plaats,die dag,die maand,dat jaar.In de daaraan voorafgaande zin komen al deze paradoxen in de dubbelzinnige kracht van het ‘von’ reeds bij voorbaat samen(Aber schreiben wir uns nicht alle von solchen Daten her?):wij schrijven van de datum,over zulke data,maar ook vanuit zulke data,op of tot(a) zulke data. Dit Franse a(met accent grave) loopt echter op zijn beurt,op grond van al even tweeslachtige kracht van het Franse taaleigen,vooruit op de toekomst van een onbekende bestemming – wat door de woorden van Celan niet letterlijk wordt gezegd,maar ongetwijfeld met de algemene logica van deze toespraak overeenstemt,zoals door de daarop volgende zin nader wordt geexpliciteerd:’Und welchen Daten schreiben wir uns zu?’Op welke datum schrijven wij (aan) onszelf,welke data eigenen wij ons toe,in het heden,maar ook, tweeslachtiger:naar welke toekomstige data toegewend schrijven wij onszelf,schrijven wij onszelf over?Alsof het schrijven op(a) een datum niet alleen betekent:schrijven op die dag,dat uur,op die datum,maar ook schrijven tot die datum.Alsof we ons tot dat adres richten en daarin onze bestemming kiezen,zoals we dat tot de ander doen – wat evenzeer geldt voor de verleden datum als voor de datum die ons is beloofd. Over welk tot of toe(a) gaat het in deze toe-komst(l’a venir)-gezien de datum? Toch spreekt het gedicht.In weerwil van de datum,ook al spreekt het mede dankzij hem,sinds,van hem en tot hem – en altijd spreekt het van zichzelf in zijn meest eigen zaak of aangelegenheid,’in seiner einenen,allereigensten Sache’,in zijn eigen naam(16),zonder ooit te schipperen met de absolute singulariteit,de onvervreembare eigenheid van datgene waardoor het wordt opgeroepen.En toch moet dit onvervreemdbare spreken van het andere en tot het andere,moet het spreken.De datum lokt het gedicht uit,maar het is het gedicht dat spreekt!En het spreekt van datgene waardoor het wordt uitgelokt,op/tot(a) de datum die het gedicht uitlokt,samengeroepen vanuit de toekomst van de zelfde datum,met andere woorden:vanuit zijn weerkeer op een andere datum.'(bladzijde 17-18 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’)Wordt vervolgd.