met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Vollediger dan de lichten,de schaduwen en de weerkaatsingen schetst het beeld van de spiegel in de dingen de arbeid van het zien. evenals alle andere technische objecten,zoals de gereedschappen en de tekens,is de spiegel op het open traject van het ziende lichaam naar het zichtbare lichaam ontstaan. Alle techniek is ’techniek van het lichaam’. Ze geeft vorm aan en vergroot de metafysische structuur van ons vlees. De spiegel verschijnt omdat ik ziende-zichtbaar ben,omdat er een reflexiviteit van het waarneembare is die de spiegel vertaalt en verdubbelt. Door hem voltooit zich mijn buitenkant;alles wat mij het meest geheim is gaat over in dit aangezicht,dit vlakke en gesloten wezen waarvan mijn weerspiegeling in het water mij reeds het vermoeden gaf. Schilder merkt op dat wanneer ik voor de spiegel een pijp rook,ik het gladde en gloeiendhete oppervlak van het hout niet alleen daar voel waar mijn vingers zijn,maar ook in die in weerschijn gehulde vingers,in die alleen zichtbare vingers die zich in de diepte van de spiegel bevinden. Het fantoombeeld van de spiegel trekt mijn vlees naar buiten,en tegelijkertijd kan al het onzichtbare van mijn lichaam de andere lichamen bekleden die ik zie. In het vervolg kan mijn lichaam segmenten bevatten die aan het lichaam van anderen zijn onttrokken zoals mijn substantie in hem overgaat,en zo is de mens een spiegel voor de mens. Wat de spiegel betreft,die is het instrument van een universele magie die de dingen in schouwspelen en de schouwspelen in dingen verandert,mij in anderen en anderen in mij. De schilders hebben vaak over de spiegels gepeinsd omdat zij,onder deze ‘mechanische truc’ als ook die van het perspectief,de metamorfose van het ziende en van het zichtbare herkenden,die de definitie van ons vlees en van hun bestemming is.’ (bladzijde 28 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Nu verder met Canto 2 van Ezra Pound. Vertaald door Rein Bloem. ‘Voor de duivel,Robert Browning,/ Er kan maar éen Sordello zijn./ Maar Sordello,en mijn Sordello?/ Lo Sordels si fo di Mantovana./ So-Shu karnde de zee./ Een rob schavot in schuim-gewitte cirkels tegen de klippen op,/ Glanzend hoofd,dochter van Lir,/ ogen van Picasso/ Onder zwarte bontkap,Oceaan’s lenige dochter;/ En de zee stroomt in de zandbaai;/ ‘Eleanor’/ En de arme ouwe Homerus blind,blind als een mol,/ Luister,luister naar de golfslag,mompelen van oude mannen;/ ‘Laat haar teruggaan naar de schepen,/ Terug onder griekse scharen,opdat geen onheil treft onze stad,/ Onheil na onheil,en een vloek vervloekend onze kinderen./ Loopt,ja zij loopt als een godin/ en heeft een goddelijk gelaat/ en de stem van Schoeney’s dochters,/ En noodlot vergezelt haar op haar weg,/ Laat haar teruggaan naar de schepen,/ terug onder griekse stemmen.’/ Zo in de branding,Tyro,/ kronkelen de armen van de zeegod,/ Lenige spieren van water,grijpen haar,kruislings,/ En het blauw-grijze glas van de zee overhuift hen,/ (bladzijde 19 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’,vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge.In regel elf heb ik twee griekse woorden niet overgenomen;moet ik nog even zoeken in mijn computer.)Wordt vervolgd.