met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Maar een eerste dimensie,die ook de andere bevat,is geen dimensie,althans niet in de gebruikelijke zin van een zekere betrekking volgens welke men meet. De zo begrepen diepte is veeleer de ervaring van de omkeerbaarheid van de dimensies,van een algehele ‘lokaliteit’ waar alles tegelijk is en waarvan hoogte,breedte en afstand geabstraheerd zijn,van een voluminositeit die men met één woord uitdrukt als men zegt:een ding is daar. Wanneer Cézanne de diepte zoekt,dan is het dit ontploffen van het Zijn waar hij naar op zoek is,en ze bevindt zich in alle bestaanswijzen van de ruimte,dus eveneens in de vorm. Cézanne weet reeds wat het kubisme zal zeggen:dat de uiterlijke vorm,het omhulsel,secundair en afgeleid is,dat dit niet datgene is wat maakt dat een ding vorm aanneemt,dat men deze ruimteschil moet verbrijzelen,de compoteschaal moet breken – om in plaats daarvan,ja wat eigenlijk te schilderen? Kubussen,bollen,kegels,zoals hij eens beweerd heeft? Zuivere vormen die de vastheid hebben van wat door een innerlijke constructiewet kan worden gedefinieerd,en die alle tezamen,als omlijningen of doorsneden van het ding,het ertussen laten verschijnen zoals een gezicht tussen het riet? Dat zou betekenen dat men de vastheid van het Zijn aan de ene kant en zijn verscheidenheid aan de andere kant plaatst. Cézanne heeft in zijn middenperiode reeds zo’n ervaring opgedaan. Hij is rechtstreeks op het vaste,op de ruimte afgegaan – en heeft opgemerkt dat de dingen in deze ruimte,die als berging of opslag te groot voor ze is,kleur naast kleur beginnen te schuiven,te moduleren in de instabiliteit.'(bladzijde 47 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. En nu de laatste regels van Cantos 13 van Ezra Pound. ‘Als een man een moord pleegt?’/ En Kung sprak:/ ‘Hij moet hem verbergen.’/// En Kung gaf zijn dochter aan Kung Yeh Chang/ Hoewel die gevangen zat./ En hij gaf zijn nicht aan Nan Yung/ Hoewel Nan Yung zijn baan had verloren./ En Kung zei:’Wan regeerde gematigd,/ In zijn tijd werd de staat goed geleid,/ En ik heb zelfs nog een tijd gekend/ Waarin kroniekschrijvers in hun geschriften leemtes lieten/ Voor wat zij niet wisten,/ Maar die tijd schijnt wel voorbij.’/ En Kung sprak:’Zonder karakter zal je/ dat instrument niet kunnen bespelen,/ Of muziek laten klinken die voor de Odes bestemd is./ Van oost naar west verwaaien/ de bloesems der abrikozen,/ En ik wilde ze behoeden voor de val.” (bladzijde 65 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.