met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ”In hun tijd hadden onze tegenpolen van gisteren,de impressionisten, volkomen gelijk om zich bij de wortelscheuten en het kreupelhout van de dagelijkse vertoningen op te stellen. Wat ons betreft,ons hart gaat ernaar uit ons verder omlaag te brengen,de diepten in […]Dan worden deze vreemdheden[…] werkelijkheden[…] omdat ze zich niet alleen beperken tot de meer of minder intense weergave van het zichtbare,maar ook het deel van het onzichtbare erbij inlijven dat op geheime wijze wordt waargenomen.’ Er is dat wat het oog van voren treft,de frontale eigenschappen van het zichtbare – maar ook dat wat het van onder treft,het diepe posturale verborgene waaruit het lichaam zich opricht om te zien – en er is dat wat het zien van bovenaf treft,alle verschijnselen van het vliegen,van het zwemmen,van de beweging,waarbij het niet meer deelneemt aan de zwaarte van de oorsprongen,maar aan wat op een vrije manier is voortgebracht. De schilder treedt dus door zijn zien met beide uitersten in contact. Op de oerbodem van het zichtbare heeft zich iets geroerd,is iets ontvlamd,wat zijn lichaam binnendringt,en alles wat hij schildert is een antwoord op deze eerste aanzet,zijn hand is ‘niets anders dan het instrument van een vage en verre wil’. Het zien is het samentreffen,zoals op een kruispunt,van alle aspecten van het Zijn.'(bladzijde 57-58 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. En nu weer, ik ben nog steeds mijn hommage aan het maken, Cantos XLIX van Ezra Pound. ‘Voor de zeven meren en van niemand deze verzen:/ Regen;lege rivier,een bootreis./ Vuur schiet uit de hagelwolk;zware regen in de schemer,/ Onder het dak der kajuit één lantaarn./ Het riet is zwaar,gebogen,/ En de bamboe spreekt in tranen/// Herfstmaan;aan de zomen van het meer rijzen heuvels/ Bij zonsondergang omhoog,/ De avond valt als een wolkengordijn,/ Een sluier boven windgerimpel,met bladerlancetten/ Van de kaneelboom doorstoken,/ Kil gezang in het riet./ Gedragen door de wind klinkt/ Achter de heuvel de kluizenaarsklok./ In april ging hier een zeil voorbij:keert wellicht/ In oktober terug.Boot vervaagt langzaam in zilver;/ Alleen op de stroom.zongeschitter…/// Waar de wijnvlag de avondgloed vangt,/ Rook in het kruisende licht uit de schaarse schoorstenen kringelt,/ Komt dan sneeuwjacht over de rivier aansnellen/ En is een wereld met jade bedekt;/ Dobbert het bootje als een lantaarn,/ Het stromende water door koude gestremd. En in San Yin/ Nemen de mensen hun gemak.’ (bladzijde 103 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H. C. ten Berge) Wordt vervolgd.