met ‘Belichaamd zien en denken’ van Jenny Slatman;het is het nawoord bij ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. Dit wordt de laatste bladzijde van dit boekje. ‘Door een dergelijke dynamische taal gaat het werk van de filosoof op een kunstwerk lijken. De filosofie biedt geen lexicon van vaste betekenissen en gedachten,maar kan net zoals een kunstwerk altijd meer gedachten oproepen en meer betekenissen genereren dan die welke er tot nu toe in besloten lagen. Net zoals een kunstwerk is de filosofie dan ook nooit af,maar blijft zij altijd ‘en oeuvre’. Merleau-Ponty’s fenomenologie bestaat hoofdzakelijk uit het onderzoek naar de mogelijkheid van het terugkeren naar de zaken zelf. Hij laat ons zien dat dit alleen mogelijk is door een soort ‘beeldende filosofie’ die zich ophoudt tussen woord en beeld en in haar expressievorm gelijk is aan een kunstwerk. Kunstwerken,zo besluit Merleau-Ponty ‘Oog en geest’,zijn nooit af,omdat ze ‘hun gehele leven nog voor zich hebben'(p.59). Hetzelfde geldt voor de tekst van ‘Oog en geest’ zelf:dit kleine filosofische pareltje blijf je lezen en herlezen,dwalend van metafoor naar metafoor,waarbij telkens een verfrissend inzicht wordt verschaft,maar nooit een laatste woord geldt.'(bladzijde 85 uit het nawoord bij ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Jenny Slatman geeft het al aan;het is de reden dat ik het essay van Merleau-Ponty hier ook over heb genomen; het is een verfrissende denktekst waarin je blijft lezen en lezen. Ik wil nog vermelden dat de kleine uitgeverij Parrèsia dit boekje uitgaf en dat Rens Vlasblom het vertaalde. Grote hulde.(Er staan nog meer prachtige werkjes en werken op de lijst van Parrèsia.) En nu weer verder met Cantos LXXIV uit ‘Ezra Pound De Pisaanse Cantos’ ingeleid,vertaald en toegelicht door Paul Claes & Mon Nys. ‘vuil stro dat hij van de weg had opgeraapt/ eerst rook en dan de flauwe vlam/ dat moet i/d tijd van de Rais Uli geweest zijn/ toen ik naar het huis van Elson reed/ niet ver van Perdicaris’ villa/ of was het vier jaar vroeger/ kinderzielen zijn elementair meende hij,als ze bestaan,/ maar hij had een onderdak voor reizigers gehuurd/ sommigen van hen te voet uit Siria/ en het is niet voor niets dat vlinderpoppen in de lucht paren/ kleur di luci/ groene pracht en als de zon door bleke vingers/ Nobele mannen zijn aan d’aarde toevertrouwd/ dezen onze reisgenoten:/ Fordie die over reuzen schreef/ en William die van adel droomde/ en Jim de clown die zong:/ ‘Blarrney castle me darlin’/ you’re nothing now but a StOWne’/ en Plarr doe over wiskunde praatte/ of Jepson liefhebber van jade’ (bladzijde 34) Wordt vervolgd.