met kiene Brillenburg Wurth ‘Intermedialiteit & Tree of Codes van Jonathan Safran Foer’, ondertitel ‘Kunst is zichzelf niet meer’. ‘Deze principes zijn op hun beurt afgeleid van een veel oudere tekstvorm:de palimpsest. Palimpsesten zijn vellen perkament met ‘herinneringen’. eerdere teksten zijn weggeschraapt om er nieuwe overheen te schrijven,omdat het materiaal in de middeleeuwen zo schaars was. Die teksten kunnen nu met speciale middelen weer zichtbaar gemaakt worden. Vanaf de negentiende eeuw kregen palimpsesten – toen al objecten uit een ver verleden – de meer algemene betekenis van een schrijfoppervlak met meerdere lagen:een oppervlak waarin meerdere tekstlagen aanwezig blijven,en waarbij uitgewiste teksten als een spookachtige verschijning blijven rondwaren achter (of onder)de nieuw geschreven tekst. De oude teksten schijnen letterlijk door de nieuwe heen. In ‘The Street of Crocodiles’ verwijst de verteller naar de palimpsest wanneer hij het heeft over een overvloedige tijd,de warme dagen na augustus waarin de zomer door blijft gaan als een achteloze herhaling. Het zijn nutteloze,overbodige,witte dagen. Er zijn mensen,die deze dagen zien als apocryfa,’put secretly between the chapters of the great book of the year’,als lege kalenderbladen die er eigenlijk niet mogen zijn,zoals ‘Tree of Codes’ een ‘afterthougt’ is bij ‘The Street of Crocodiles’. Deze zomerdagen zijn als ‘palimpsests,covertly included between its pages’,als ‘white unprinted sheets on which eyes,replete with resding and the remembered shapes of words,can imagine colors and pictures,which gradually become paler and paler from the blankness of the pages'(Schulz 1977,126). Witte ruimtes waarin de verbeeldingskracht vrij spel heeft,die ‘Tree of Codes’ laat verschijnen en waar het mee speelt,maar ook witte ruimtes die onzichtbaar gecodeerd zijn,waar een spoor van uitgewiste woorden in staat,die het die het oppervlak zijn van eerdere inscripties. ‘They sprout secretly between the chapters of the year'(Schulz 1977, 109).'(bladzijde 163-164) Wordt vervolgd. Nu weer Cantos LXXIV uit ‘Ezra Pound De Pisaanse Cantos’ ingeleid,vertaald en toegelicht door Paul Claes & Mon Nys. ‘en ‘dood ligt mijn liefste ridder’..of La Stuarda/ ‘geesten zweven om me heen’ ‘een lapwerk van verhalen’/ maar zoals Mead zei:als ze dat al waren,/ wat hebben ze in de tussentijd gedaan/ euh,om door metempsychose te komen tot…?/ en dan heb je ook nog de gissingen van het Fort-genootschap/ Schoonheid is moeilijk….de grondlaag/ gaat de kleuren vooraf/ en dit gras of wat het ook mag zijn hier onder de tentopslagen/ is,ongetwijfeld,bamboevorming/ borstelstreken zdn/het uitstekend weergeven/ …jukbeen,in verbale manifestatie/ haar ogen als in ‘La Nascita’/ terwijl het kindergezicht/ in Capoquadri op het vierkante fresco boven het portaal staat/ midden op de achtergrond/ de vorm onder Helios aan land gekomen/ funge la purezza/ en opdat bepaalde beelden in de geest vorm zouden krijgen/ en daar blijven’ (bladzijde 47) Wordt vervolgd.