met ‘De ervaring van intertekstualiteit’ ondertitel ‘De intensiteit van wat ‘raakt’:de simultane werking van tekst en intertekst in Tonnus Oosterhoff’ geschreven door Frans-Willem Korsten. ‘De scherpte van de analyse die Van Adrichem en Baetens nastreven,hangt af van die ‘bepaalde aspecten’. De hedendaagse multimediale performance is bijvoorbeeld verschillend van de musical in het interbellum,die ook een vorm van ‘reborn orality’ zou kunnen zijn. Laat ik daarom enkele aspecten nader bekijken,zoals de interactie van de woorden met elkaar ,en hoe die intertekstueel uitpakt. Woorden kunnen elkaar vervangen in dit werk,of beter,opvolgen door elkanders plaats in te nemen. Hier is dat,bijvoorbeeld,het geval met het woordenpaar ‘verzorging’ en ‘bewaking’ ,woorden die beide een interdiscursieve lading hebben. Het gaat om woorden die kenmerkend zijn,als taalsoort,voor een institutie. Diegene die (mede) aan het woord is,wordt zowel verzorgd in het tehuis als dat hij erin is opgesloten. dat blijkt uit de wijze waarop het woord ‘verzorging’ verschijnt en verdwijnt om plaats te maken voor ‘bewaking’,dat daarna weer plaats maakt voor het eerste,en zo verder. Dan,op een plaats links van de alternerende woorden,doemt het woord ‘wieg’ op. Dat wordt even later gevolgd door ‘me’. De verzorgde/opgeslotene vraagt:’wieg me’. Dat is wat het woordenpaar al op voorhand deed en vervolgens verder voerde:wiegend heen en weer gaan met elkaar. Op die manier vormen ze,met elkaar in actie,de formele verbeelding van een antwoord op het verzoek. Dat formeel verbeelde antwoord is ironisch,want ‘wiegen’ accordeert wel met ‘verzorging’,maar niet met ‘bewaking’.'(bladzijde 320-321) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van J.L. Borges uit ‘De Gezworenen’. ‘HET ZIJN DE RIVIEREN/// Wij zijn de tijd. Wij zijn de befaamde / parabel van Heraclitus de Duistere./ Het harde diamant zijn we niet,/ maar het water,niet dat rust,maar dat vliedt./ Wij zijn de rivier en die Griek/ die zich in de rivier beziet. Zijn beeld/ verandert in het water van de veranderende spiegel,/ in het glas dat verandert als het vuur./ Wij zijn de loze,voor zijn voorbestemde/ rivier,door duisternis ingesloten./ Alles wuifde ons uit,alles wijkt./ Het geheugen slaat zijn munt niet./ En toch is er iets dat blijft/ en toch is er iets dat klaagt.’ (bladzijde 25) Wordt vervolgd.