gedicht van J.L. Borges uit de bundel ‘Lof der duisternis’. ‘EENVOUD/// Gewillig als een bladzij/ die je,toegewijd,/ vaak raadpleegt,/ gaat het tuinhek open;/ binnen hoeven zich de blikken/ niet te richten op de dingen:/ deze liggen,welomlijnd,/ al vast in het geheugen./ De gewoonten ken ik en de zielen,/ de van zinspeling zo eigen taal/ die elke mensengroep zich smeedt./ Te praten hoef ik niet noch ook mezelf/ – op grond van valse privileges – / te verdedigen;/ wie mij omringt hier kent me goed/ en weet van mijn vertwijfeling en zwakte./ Het hoogste dat de Hemel ons/ – misschien – / zal toestaan te bereiken:/ géén triomfen,géén bewonderend vertoon./ maar,heel gewoon,aanvaardt te worden/ als een deel/ van een onloochenbare Werkelijkheid,/ zoals de stenen en de bomen.’ (bladzijde 12-13) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het essay van Stefan Hertmans over J.L. Borges ‘Zielsverhuizing’. ‘Ik had me jaren voornamelijk met wijsbegeerte van de kunst ingelaten omdat ik het moest doceren,en het lezen van romans was een van de meest overbodige en tijdrovende dingen geworden die ik me kon voorstellen. Waarom zou ik me bekommeren om het lot van personages die van bordkarton lijken? Ik leerde meer en boeiender dingen over de aard van mensen in de eerste de beste stomme talkshow dan in de middelmatige verzinsels van al die bij elkaar geharkte vertellingen die achter voorbije actualiteit aanhollen. Maar Borges kon me met enkele pagina’s weer gepassioneerd in het literaire verhaal laten geloven;hij is een oeroude Peter Pan die met de vingers over alledaagse voorwerpen strijkt en ze doet glanzen,zodat ik aan het geluk van mijn jeugd moet denken en het allang niet meer zo erg vind dat ik ouder word. De tijd in Borges’ universum straalt van wereldgelijktijdigheid. Ik vind dit verbazingwekkend. Louter door je al essayerend een verhaal te vertellen,geeft hij je zoiets als je innerlijke oneindigheid weer – deze stille ervaring waarover men zich tegenwoordig graag vrolijk maakt. Maar Borges laat je ook voelen dat je niet meteen moet gaan missioneren. Je moet de ervaring niet verlaten door ze te vertalen in een argument. Je moet gewoon weer geloven in de mogelijkheid van de zielsverhuizing. Toen ik het woord ‘zielsverhuizing’ bij hem aantrof,herinnerde ik me dat ik ooit een personage dit woord op een spiegel had laten schrijven in een nooit voltooid verhaal – hij schreef het woord op de spiegel met de lipstick die een ander personage had achtergelaten of vergeten. Paolo had de nacht tevoren met een jonge vrouw geslapen die hij sindsdien niet had teruggezien. Ze heette niet Francesca,maar ze kwam uit Antwerpen in de late middag,ging met hem op een terras zitten.’ (bladzijde 286-287) Wordt vervolgd.