een gedicht van J.L Borges uit de bundel ‘Lof der duisternis’. ‘Johannes I,vers 14/// Er was eens,zo luidt een verhaal uit het Oosten,/ een koning,die,door pracht en praal en door verveling/ overstelpt,in het geheim zijn huis verliet en,heel alleen,/ de volksbuurt inliep om zich in de menigte/ van ruwe handen,onbekende namen,te verliezen./ Net als Haroen,Emir der Gelovigen,/ wil God zich nu onder de mensen mengen,/ wordt geboren uit een moeder,/ uit een menselijk geslacht dat zal vergaan tot stof;/ de hele wereld zal zijn deel zijn:/ lucht en water,stenen,ochtenden en lelies,/ maar vervolgens ook het bloedig martelaarschap,/ de hoon,de spijker en het kruis.’ (bladzijde 37) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het essay van Stefan Hertmans over J.L Borges ‘Zielsverhuizing’. ‘Deze ziel,deze schitterende onbestaande ziel lijkt op het geheel van dynamische krachten die we kennen als de verbeelding. De imaginatie loopt altijd voor ons uit,ze is ons altijd te snel af,en ze staat daar,amper voorbij de bocht van een donker en kronkelend weggetje,te spreken met de blinde Homerus,met twee geliefden die in de dood omstrengeld blijven,of ze hapt naar geestelijke adem omdat het uitzicht gruwelijk en fantastisch is en alles over mensen en hun levens zegt,over de misverstanden die het leven tot leven maken,over de inzichten die flitsen en die toch tevergeefs zijn,over wereldsystemen en hun vluchtigheid. Over de geschiedenis evenals over de waarheid van de poëzie. Wie zo wil denken,moet wel overmoedig zijn,zeggen de sceptici,en ze bestempelen Borges als een oude,dwalende gek. Maar Borges is alles – behalve gek. Hij is ziende blind,omdat hij zich de wereld herinnert. Niets is zo rijk als de wereld in herinnering – de ziel kijkt toch om,ze ziet hoe Eurydice op haar stappen moet terugkeren,en krimpt in elkaar van spijt. Elk inzicht is vervuld van deze verruimende spijt – spijt is een bijkomende,meditatieve energie die de ervaring pas zo vol en melancholisch maakt. Borges blijft rustig onder deze tragische gedachte;hij is zijn ogen al kwijt – de ziende wereld is hij al verloren. Wat hem wacht is innerlijke schakelingsmogelijkheid,intieme oneindigheid – de hel,de hemel en de herinnering eraan. De ziel verhuist niet naar elders,ze verhuist naar de plek die ze ongeweten al die tijd voor zichzelf had opengehouden. Nadat ik mijn leermeester had horen noemen/ De vrouwen uit de oudheid en de ridders,/ Greep meedogen mij aan en ik was als verbijsterd.’ (bladzijde 290-291) Wordt vervolgd.