met het essay van Anneke Brassinga ‘Wie eins ins andere geht’. ‘Op de terugtocht somt hij bij zichzelf al de vrienden op die hij blij zal maken met zijn kleurrijke,exotische schatten. Al die schoonheid is wat Goethe mee naar huis wil nemen. Hij zal het beeld van zijn fazantenscheepje nog vaak noemen.Op de plaats van bestemming aangekomen begint het scheppingswerk pas – de assimilatie van de Oudheid in de spijsvertering van het individu,en de daaruit voortvloeiende geestelijke groei. Wat je zou willen,al lezend,is zelf in Rome zijn en op Sicilië,en zelf in het bezit zijn van het vermogen zo veel op te merken met een zo heldere blik;zo ontvankelijk zijn,als een ware gelover in de betekenis van schoonheid,als een kind dat wil leren lopen,dat al bevroedt wat lopen kan zijn. Goethe wil leren schilderen,tekenen en beeldhouwen. Hij denkt terwijl hij doende is,hij maakt geen inlevende uitstapjes naar de oude Romeinen,hij verbeeldt zich niets. Hij verdiept zich in gesteenten,zoekt naar de organische vormimpuls van planten,hun proteïsche oervorm(en vindt die in het blad),hij heeft ontmoetingen en maakt vrienden,en langzamerhand gaat zijn hart open voor de zuidelijke wereld zoals die om hem heen is,wanneer hij Rome en de roes van de kunstschatten verlaat voor een tocht naar Sicilië en Napels. Dan komt zijn reisjournaal tot warmbloedig leven,in beschrijvingen van straatscènes,het zonovergoten dagelijkse gewemel van het volk,en het boek wordt opeens een verslag van menswording. Dat vindt zijn hoogtepunt als er,terug in Rome,iemand in zijn blikveld verschijnt die daar de bliksemschicht van verliefdheid doorheen doet slaan: de Milanese. Het wordt een relaas van een onuitgesproken,wederzijdse liefde. Goethe maakt met haar en met een Romeinse schone kennis: ‘Terwijl ik zo mijn gevoelens aan het beredeneren was,voelde ik op wonderlijkste wijze dat mijn voorliefde jegens de Milanese zich al had vastgelegd,bliksemsnel en pertinent,zoals dat gaat met een ledig hart,dat in zelfvergenoegd,gerust vertrouwen niets vreest en niets wenst,en dan opeens oog in oog staat met het opperst begeerlijke.'(bladzijde 17-18) Wordt vervolgd. Nu weer een aantal aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Vliegenpijn’. Lees trouwens ondertussen ook weer in Daniil Charms ‘Ik zat op het dak’. Absurd en kinderlijk goed. Alles voor de eerste keer. Grasduinlezen gebeurt dagelijks. ‘Alle woorden die nog stijf staan van betekenis – en jij versaagt! Is het niet voldoende dat de woorden worden doorgegeven?'(blz.89) ‘Het onbereikbare aan dieren: hoe zij je zien.'(blz. 90) ‘Zij zoeken mij af naar hun ruïnes. Ik ben mijn eigen ruïne.'(blz.93) ‘Het zou kunnen zijn dat hij zich door kortheid van alles heeft beroofd wat aan zinnen de moeite loont,hun toe- en afnemen,stijgen en vallen,ongeluk en geluk. Het zou kunnen dat zinnen niet uitgeperst zouden moeten zijn,geen distillaat,maar altijd borrelende volheid. Dan heeft hij zich tijdens alle jaren van schrijven beroofd van datgene wat hun lust geweest zou zijn en deze ascese der karigheid vergeefs geprezen.'(blz. 94) Wordt vervolgd.