verder met het essay van Anneke Brassinga ‘De imperatieven’ uit de bundel ‘Bloeiend puin’. ‘Samengevat:het gouden licht geeft aan de dingen,ook de lelijkste,een schoonheid die niet in de dingen zelf schuilt maar waarin ze kunnen baden. Het licht lijkt een kunstenaar die de dingen weet te doen drijven,zweven,in een gelukkige saamhorigheid en zwijgende rust. Hoe lelijk het raam en het uitzicht in de alledaagse werkelijkheid ook zijn,het licht is in staat ze te transformeren tot een oord van absolute betovering,een Venetië,want voor Proust is Venetië het paradijs. Dat alles hoort nog tot het lezen,het observeren,van de zonnestraal op het balkon. De gedachte komt erna:’Het was niet mijn huidige visuele impressie die de gewaarwording opving. Zoals bij de exceptionele voorstellingen waar een veeltallig,onzichtbaar koor de stem ondersteunt van een beroemde en al wat vermoeide zangeres die een lied voor ons is komen vertolken,zo registreerden talloze vage herinneringen,de een achter de ander,tot in het diepst van mijn verleden,de impressie van die zonnestraal tegelijkertijd met mijn ogen van vandaag,en zij gaven aan die impressie een soort ruimtelijkheid,zij openden in mij een soort van diepte,van volheid,van werkelijkheid opgetast uit al de werkelijkheid van al de dagen,bemind,bevraagd,gevoeld in hun waarheid,in hun belofte van genot,in hun onzekere en vertrouwde hartklop. Zonder twijfel is,net als de zangeres,mijn impressie van vandaag oud en vermoeid. Maar al die overige impressies versterken haar,geven haar iets luisterrijks. Misschien ook vergunnen zij me dat ene verrukkelijke:het beleven van een genot in de verbeelding,een onwerkelijk genot,het enig ware genot van de dichter;in een moment van werkelijkheid vergunnen ze me een van die zeldzame momenten die niet teleurstellen. En uit deze impressie en al de gelijksoortige maakt zich iets los dat gemeenschappelijk aan ze is,iets waarvan wij niet zouden kunnen verklaren waarom het superieur is aan de werkelijkheden van ons bestaan,van ons intellect zelfs,van de hartstocht en van het gevoel.'(bladzijde 58-59) Wordt vervolgd. Nu weer een aantal aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Slotsom’. ‘Als je werkelijk zou kunnen voelen wat je nu van buitenaf ervaart – je zou niet meer in staat zijn te ademen. Het is een andere verschrikking die de mensen buiten onszelf overvalt,het is een andere dan die van onszelf. Bij het alleen zijn ben je schijnbaar wreed tegen de anderen,het wreedst tegen jezelf. Uit angst vanwege anderen ga je tegen jezelf tekeer. Wat is snerpender: de dood of de pijnloze tijd erna? En waarom zorgen geloofsleren zo naarstig voor heviger pijnen erna? Ik zie niets. Ik leef. Wie ziet meer? Wie is in staat mij gerust te stellen met wat hij ziet?’ (blz. 85) Wordt vervolgd.