met het essay van Anneke Brassinga ‘Leopold – O rijkdom van het onvoltooide’. ‘Er zijn in deze tekst alom beelden van kromming,leegte,diepte,holte,bocht,en dat is bij Leopold geen zeldzaamheid. In dit geval leek het alsof al die ruimten bij voorbaat vervat waren in die summiere aanduiding ‘hart v/d roos’,alsof ze daaraan ontsprongen – zodat de roos ook de dimensies krijgt van een sterrennevel,en alles in al het andere een afbeelding,een spiegelbeeld vindt. Die uiteindelijk een blik is,een oogopslag. Om zo,terwijl de dichter op de tast zijn beelden lijkt te vinden in het aardse duister,een soort omcirkelende beweging te maken en de ruimte,de diepte van de nacht te doorkruisen,met als voertuigen summiere,niet in anekdotiek gehulde aanduidingen die een eenheid evoceren,een werkelijkheid die in het gedicht en ook in het openen,het onvoltooide ervan,zijn geldigheid volbrengt. Het is een van de bijzondere eigenschappen van poëzie dat er iets in kan worden opgeroepen,tevoorschijn kan worden geschreven,door het te signaleren in zijn aanwezigheid,in,zoals bij het bovenstaande,de vragende holte der genoemde dingen,of in de beschreven verdwijning ervan. Dan wordt de goocheltruc van het woord ’tafel’ dat het beeld van het ding ’tafel’ oproept,tenietgedaan. Daarvoor treedt in de plaats een meer op dromen lijkende realiteit,die onomstotelijk is juist in zijn niet aanwijsbare hoedanigheid. De symboliek van het ding dat er niet is,prikkelt misschien een segment van het menselijk brein dat gevoelig is voor de tijdsdimensie,en waar wellicht ook de muziek,als spel met het voorafgaande en het komende,wordt gesavoureerd. Omdat taal zo strikt verwijst,in de dagelijkse schijn,naar wat waarneembaar of afgesproken is,komt er,zodra taal verwijzing wordt naar andere werkelijkheden dan degene die aan de orde van de dag zijn,een nog delicater genoegen in het spel;want muziek is al bij voorbaat ontheven aan het betekenende,maar in de poëzie van het ontbreken,van de afwezigheid,de verdwijning,wordt de taal als het ware averechts gebruikt. Verlangen en melancholie verwerven dan een autonomie die met een zekere fierheid kan worden beleden – ze verwekken immers iets,ze dragen vrucht,de vrucht van het gedicht. Ook daarin is iets heel natureels – alsof de blinde levenskracht,desnoods via zijn eigen tegendelen,altijd zich zal doen gelden.'(bladzijde 102-103) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het pantheon van vergeten dingen’. ‘Ik heb mijn oude zinnen herlezen,ze zijn niet meer van mij;sinds ze gedrukt zijn,is er nog een stuk van mijn leven van mij afgevallen. De openbaarheid zuigt het bloed uit de ziel van de mens;er blijft een schim over die voor de openbaarheid buigt.'(blz. 71) ‘Naar het ogenblik overbrengen wat het jaar toebehoort.'(blz. 71) ‘Ik heb in Wales mensen vele uren horen praten. Alles wat ik verstond,was nu en dan een naam. – In hun gezelschap was ik opgewekt (in het gezelschap van vrienden die ik versta,krijg ik het vaak benauwd). Het kolossale rijk van vermoedens binnen het bereik van een geheel vreemde taal. Verkeerde interpretaties,vergissingen,onzinnige overwegingen. Maar ook verwachtingen,overschattingen,beloften. Vreemde talen als orakels.'(blz. 92) Wordt vervolgd.